Uit de fowae poit Mijn zelfbeeld als redelijk geli beraliseerde man kreeg weer eens een deuk tijdens een ver gadering in Addis Abeba van de Ad Hoe Group of Experts van de United Na tions Economie Commission for Africa (UNECA) die zich bezighoudt met het beoordelen van de vooruitgang in het gebruik van geo-informatie op dat con tinent. Ik zag namelijk de Chief Carto grapher van UNECA de vergaderzaal inlopen in gezelschap van een modi eus uitziende dame met een grote map documenten onder haar arm. Ik con cludeerde meteen dat hij trots mocht zijn op zijn nieuwe secretaresse, een gedachte die ilc gelukkig niet hardop uitsprak. Daarna opende hij de verga dering en kondigde aan dat de direc teur-generaal (DG) van de Information for Development Division van UNECA de groep zou verwelkomen en een kor te introductie zou geven waarin uitge legd zou worden welke visie die divisie op het onderwerp van onze vergade ring had en wat er van ons verwacht werd. Daarna stond de 'secretaresse' op en begon aan de zojuist aangekondigde voordracht. Die klonk als een klok en aan het eind was het duidelijk dat deze DG niet alleen de klok had horen lui den, maar ook zeer goed wist waar de klepel hing. Zij presenteerde een goed onderbouwd betoog dat, wat betreft de voortgang in het gebruik van geo- informatie in de besluitvorming op al lerlei niveaus in Afrika, zij niet ver wachtte dat het parachuteren van technologische oplossingen die elders werken, veel zou bijdragen aan ver betering. Zij ried ons dan ook ten sterkste aan om eerst de institutionele en organisatorische randvoorwaarden voor het effectieve gebruik van ICT ter bevordering van het gebruik van geo- informatie beter te begrijpen voor we weer ongedifferentieerde technologi sche oplossingen zouden voorstellen. Daar konden we het mee doen en ik moet zeggen dat haar duidelijke taal, zowel de toon als de inhoud van de vier dagen durende vergadering, posi tief beïnvloed heeft. Ik draai al een jaar of twintig mee in het circuit van de UN Re gional Cartogra phic Conferences waarvan er oor spronkelijk drie waren, namelijk voor beide Amerika's, voor Azië en de Paci fic, en voor Afrika. Oorspronkelijk wa ren die conferenties bedoeld als een forum voor de uitwisseling van techni sche expertise en ervaring op het ge bied van nationale kartografie, waar bij het woord kartografie zeer breed gedefinieerd wordt, namelijk vanaf de geodesie naar de fotogrammetrie, re mote sensing, landmeten en de karto grafie in de enge zin. Daar komt nu dan natuurlijk de geo-informatica als een integrerende factor bij. Verder wordt veel aandacht besteed aan ka dasterachtige activiteiten, nationale atlassen en de problematiek van offi ciële geografische namen. Door de sterke invloed van bijvoor beeld China, Maleisië, Australië en Nieuw-Zeeland heeft de vergadering voor Azië en de Pacific zich over de laatste tien tot vijftien jaar goed en evenwichtig ontwikkeld tussen geïn dustrialiseerde landen en landen in economische ontwikkeling. Het zijn nuttige vergaderingen. In tegenstel ling tot die voor de Amerika's die to taal gedomineerd worden door Cana da, de VS, Mexico, Brazilië en Argen tinië. Er zijn bijna nooit landen uit Centraal-Amerika of het Caribische ge bied, en dat stelt toch wel de relevantie van die regionale vergadering aan de orde. Ongeveer vijftien jaar geleden ge beurde dat ook met de vergadering voor Afrika. Deze hebben toen hun ver gadering ondergebracht bij de UNECA en erop aangedrongen dat er fondsen zouden zijn waarmee de landen ge steund zouden worden die regionale vergadering bij te kunnen wonen en op die manier de relevantie op te voe ren. In de ministersconferentie van de UNECA is vrij recent een besluit geno men dat de ICT duidelijke aandacht moet krijgen en daaruit is die divisie voortgekomen waarin ook het Office of the Chief Cartographer is onderge bracht om de geo-informatiecompo- nent te behartigen. Er zijn verder nog een statistische en een technologie component. Dit zijn dus echte acties die duiden op de erkenning van het be lang van geo-informatievoorziening voor ondersteuning van besluitvor ming op alle niveaus, bijvoorbeeld in de ondersteuning van de actieplannen van Habitat Conferenties. De Chief Cartographer had aan een Afrikaanse collega een achtergrond document uitbesteed dat goed het sca la van vereisten, projecten en succes factoren schetste. Er waren ongeveer veertig deelnemers uit een verschei denheid van Afrikaanse landen (onge veer de helft ITC-alumni!) en bij uitno diging vier niet-Afrikanen waarvan ik er één was, en twee Noorse economen die bezig waren het Environment In formation System (EIS) programma door te lichten. Het gaat er bij de UN nogal formeel aan toe, want er worden dan een voorzitter, rapporteur en plaatsvervangend rapporteur gekozen. Dat waren ook allen Afrikanen, en voor de goede orde nog even, alledrie recente ITC-alumni. Het is echter nog steeds hoofdzakelijk een mannenaan- gelegenheid; er waren slechts twee Afrikaanse vrouwen aanwezig. Na de formele presentaties werden vier werkgroepen ingesteld die zich moesten uitspreken over de volgende onderwerpen: capaciteit bouwen, tech nologie, institutionele en organisato rische oveiwegingen en economische aspecten van geo-informatie infra structuur. Ik zat in de laatste werk groep, samen met de Noorse eco nomen, een vertegenwoordiger van Ghana en één van Zuid-Afrika. Ik heb onlangs het conceptrapport van de vergadering ontvangen en moet zeg gen dat ik toch wel verwacht dat het zal beantwoorden aan de eisen die ons door de DG aan het begin werden op gelegd. Ilc vond het een uitermate boeiende en ook bemoedigende ervaring. Er is dui delijk een nieuwe generatie Afrikaan se kartografen (VN-definitie) of mis schien geo-informatici (ITC-definitie) die begrijpt dat het klakkeloos overne men van onze technische oplossingen, GEODESIA 2001-1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 2001 | | pagina 42