Uit <k tae jjofo
De frappantste verandering die
ik afgelopen januari, na bijna
20 jaar absentie, bij de (7de) UN
Regional Cartographic Conferences for
the Americas aantrof, was de aanwe
zigheid van aanzienlijk meer vrouwen
als vertegenwoordiger van hun land
en nationale karteringsorganisatie -
zo'n 20%. Frappant omdat internatio
nale vergaderingen in de geo-informa-
tica toch nog steeds erg opvallend door
mannen gedomineerd blijven ondanks
het feit dat in de GIS- en geo-informa-
tica-opleidingen een groeiend aantal
vrouwen afstudeert en er ook met suc
ces een loopbaan in vervolgt. Een an
der opvallend punt was dat het over
grote deel van de aanwezigen inder
daad uit deze regio kwam. Dat klinkt
nu misschien vreemd maar, zoals ik in
mijn vorige Pols uitlegde, was dit niet
altijd het geval. De relevantie van de
conferentie was kennelijk voor de
meeste landen dusdanig verbeterd dat
ze het de investering en moeite waard
vonden de conferentie bij te wonen, en
het leek me ook dat het politieke
krachtenveld rond de officiële karto-
grafie van het continent de autonomie
van de landen erkende. En een derde
opvallende verandering is dat de hele
conferentie nu binnen een werkweek
afgehandeld wordt. Vroeger was er een
extra week nodig, die hoofdzakelijk
gebruikt werd om naar eindeloze ver
plichte landenrapportages te luiste
ren. Nu worden er uitsluitend zeer kor
te samenvattingen gegeven van schrif
telijke rapportages. Die rapportages
kunnen aanleiding zijn voor vragen,
waarvoor wel gelegenheid gemaakt
wordt. De meeste tijd wordt echter ge
wijd aan vooraf overeengekomen on
derwerpen, die redelijk goed voorbe
reid worden met discussie- en achter
grondstukken.
Er zijn nog steeds voordrachten over
de technologische aspecten van natio
nale kartografische programma's, zo
als die van topografie, geodesie, lucht-
vaartnavigatie, hydrografie, kadaster,
maar ook komen nu nieuwe onderwer
pen aan de orde zoals geografische
informatie-infrastructuur en de defini
tie en productie van kernbestanden.
Verder is het onderwerp van de wette
lijke positie van de traditionele karto
grafische overheidsbedrijven ten op
zichte van de zich ontwikkelende ca
paciteit van de private sector nu ook in
sterke mate aan de orde. De meeste
landen worden geconfronteerd met de
privatiseringsvraag, en deze is vooral
ingegeven door het verlies van het
technologische monopolie van die
overheidsbedrijven aan de private sec
tor. Ofschoon het overduidelijk is dat
ieder land daar vanuit de eigen ge
schiedenis, cultuur en politiek mee
omgaat, loopt er toch een rode draad
door de discussie, die kan worden op
gevat naar aanleiding van een aantal
stellingen:
topografische diensten (op alle ni
veaus) beantwoorden niet afdoende
aan de informatievoorziening van
de nieuwe gebruikers (GIS-toepas-
sers), noch inhoudelijk, noch uit
oogpunt van tijdigheid en bij hou
ding;
deze diensten beschouwen geografi
sche kernbestanden als bestanden
die een gelijke inhoud hebben als
de klassieke basiskaarten. Dit leidt
tot langdurige en dure productie
processen zowel in nieuwe kaarten
als in de bijhouding:
deze diensten gebruiken als argu
ment voor hun bestaansrecht en de
noodzaak voor hun producten on
der meer dat het beschikbaar zijn
van deze producten in het alge
meen de transactiekosten in de
maatschappij verkleinen;
Er zijn, met aan
moediging van
het VN-secreta-
riaat, zelfs penna-
nente commissies
voor geo-informatie-infrastructuur op
gezet of in oprichting. Voor Azië en
Oceanië reeds in 1996, voor Afrika (bin
nen de Commissie voor Informatie en
Ontwikkeling van de Economische
Commissie voor Afrika), en voor de
Amerika's werd in de derde week van
mei dit jaar zo'n permanente commis
sie opgezet tijdens de 'Global Geoinfor-
mation Infrastructure Conference' in
Colombia.
transactiekosten zijn kosten die ge
maakt worden om toegang te krij
gen tot bestanden en om de bestan
den bruikbaar te maken voor het
eigen gebruik;
als echter de bestanden duur zijn,
er hoge kosten verbonden zijn aan
het bruikbaar maken voor eigen
toepassingen is het zeer de vraag of
de derde stelling waargemaakt kan
worden;
in het licht van deze kosten en het
feit dat de private sector (internatio
naal) meer en meer substitutiepro
ducten kan leveren tegen (aanmer
kelijk) lagere prijzen, dan kan men
verwachten dat die diensten binnen
en buiten de overheid klanten zul
len verliezen, tenzij er rap een veel
toepasselijker kernbestand ontwik
keld en op de markt gebracht kan
worden.
Zoals eerder opgemerkt hangt het ge
heel af van de situatie in elk land hoe
hiermee omgegaan wordt. Hoe wordt
het dan in Nederland aangepakt? Eerst
een zeer persoonlijk inzicht. In veel
gesprekken met de gebruikers van
TOPlOVector hoor ik de klacht die ik
onder het vijfde punt heb genoemd.
Veelgehoorde opmerking is dat er te
veel in die bestanden zit wat in de
meeste gevallen onnodig is, dat de
structuur moeilijk aan te passen is aan
andere systemen en structuren, enzo
voort. Toch blijft TDN bij zijn stand
punt dat TOPlOVector inhoudelijk aan
de nationale vraag beantwoordt en dat
het invoeren van 'objectgerichtheid'
aan de andere klachten tegemoet zal
komen.
De overheid zelf heeft aangegeven dat
haar authentieke bestanden voor alle
klanten zowel binnen als buiten de
overheid beschikbaar moeten zijn te
gen de kosten van aanlevering. Dit be
tekent dat de overheid het budget voor
de productie en bijhouding met alles
wat daaraan vastzit voor altijd beschik
baar stelt. De Ravi propageert een au
thentiek topografisch kernbestand en
dat zou betekenen dat de gebruikers in
het vooruitzicht gesteld worden van
topografische kernbestanden tegen
verwaarloosbare prijzen. Dat vertekent
natuurlijk de markt. Als je op die basis
aan de klantenkring vraagt wat de in
houd van die bestanden dan wel moet
zijn, krijg je geen realistisch beeld.
GEODESIA 2001-6