Onnauwkeurigheden in de oriënteringsgegevens lijnen oplopen tot 1 m, afhankelijk van objecthoogte, vlieghoogte en op- namehoek. Bovenop deze fouten komen nog de invloeden van de vliegtuigbeweging tijdens de opname van een object en tussen twee stereo-opnamen in. Fig. 5 laat zien dat vliegtuigbewegingen in drie-lij nenscannerbeelden de omval ling van objecten wel beïnvloeden, in tegenstelling tot frame-opnamen. Een rechte objectlijn kan in een gerectifi ceerd beeld op deze manier niet als rechte lijn worden weergegeven. De verstoringen zijn in de orde van groot te: obj object H, vlieg vlieg waarbij hobj de objecthoogte boven het projectievlak is, Hvijeg de vlieghoogte en Aviieg de vliegtuigafwijking ten op zichte van een rechte lijn. Bij een vlieg hoogte van 3000 m en een redelijk ge kozen projectievlak zijn deze versto ringen kleiner dan 10 cm en dus niet met het oog waar te nemen in de ge rectificeerde beelden. Methoden die op sub-pixelniveau opereren, bijvoor beeld lijnextractie en matchingtech- nieken, worden wel degelijk beïnvloed door projectiefouten. Een volgend probleem is dat de geo metrie tussen twee stereo-opnamen niet epipolair is als de opnamecentra niet in een rechte lijn liggen. Daarom wordt de geometrie ook wel bijna-epi- polair genoemd [8]. Voor de bepaling van digitale hoogtemodellen (DHM) door middel van matching van twee of meer gerectificeerde beelden wordt om rekentechnische redenen echter wel uitgegaan van een epipolaire geo metrie. Vliegtuigbewegingen tussen twee stereo-opnamen veroorzaken dus een verslechtering van de nauwkeurig heid van het DHM. Tevens werken de bovengenoemde projectiefouten door in de hoogtebe paling: door de nauwe stereoconfiguratie (basis/hoogte verhouding <1:3) worden fouten in het projectievlak met minstens een factor 3 vergroot in hoogte. Van beeld naar 3D-geo-informatie Het speerpunt van het onderzoek is de 3D-reconstructie van rechte objectlijnen, in het bijzonder dakranden van gebou wen. Gebouwen zijn de belangrijkste objecten in 3D-stads- modellen, die gebruikt worden in diverse toepassingen zo als stedelijke planning, virtual reality, plaatsing van mobie le telefoonmasten, enzovoort. De keuze om vooral rechte objectlijnen te reconstructueren heeft als gevolg dat de aan pak volledig lijngericht is opgebouwd en bestaat uit drie stappen: 1) lijnextractie, 2) feature-based matching, 3) kleinste-kwadratenfitting (fig. 6). In de eerste stap wordt een rechte lijn getrokken door aan eengesloten pixels met hoge gradiënten. Dit gebeurt in zowel het gerectificeerde nadir, voorwaartse als achter waartse beeld. Vervolgens wordt in stap twee voor elke in het nadirbeeld geëxtraheerde lijn gezocht naar overeen komstige lijnen in de twee andere beelden. Uit dit drietal kan de hoogte van de 3D-lijn worden berekend. Vanwege de overtalligheid (drie in plaats van twee beelden) ontstaat een meer betrouwbare reconstructie dan met gewone lucht foto's het geval is. Zoals eerder vermeld in dit artikel zijn de gerectificeerde beelden behept met fouten door de vlieg tuigbewegingen gedurende de opname. Het resultaat na de matching is dan ook een benadering van de 3D-objectlijn; de planimetrische precisie (x,y) is ongeveer 50 cm en de verticale precisie ongeveer 100 cm. De fouten worden geëli mineerd in de derde stap. De benaderde 3D-lijnen worden gebruikt om rondom die lijnen lokale orthobeelden te ge- Fig. 5. Projectie verstoringen van objecten door vliegtuig bewegingen; wel aanwezig in lijnscannerdata, niet aanwezig in frame-images. Een absolute voorwaarde aan het ge bruik van line scannergegevens is de bepaling van de uitwendige oriënte ring van iedere opgenomen scanlijn, zo'n tweehonderd lijnen per secon de. Een geïntegreerd GPS/INS-sys- teem (IMU genaamd) dat de stand en de positie van het opnamecentrum bepaalt, is dan onontbeerlijk. De hoogfrequente 200 HZ) INS-infor- matie (stand) wordt binnen het sys teem ongeveer iedere seconde aan gevuld met GPS-informatie (positie, snelheid). Door middel van interpola tie worden de oriënteringsgegevens (stand en positie) per scanlijn bere kend. In theorie zouden op deze ma nier paspunten overbodig zijn. In de praktijk blijkt dat de positie van het IMU ten opzichte van het projec tiecentrum van de sensor niet met voldoende nauwkeurigheid te bepa len is, en dat daardoor kleine mis- plaatsingsfouten ontstaan. De oplos sing is een triangulatie uit te voeren met behulp van paspunten op de grond. In deze stap worden de mis- plaatsingsfouten bepaald en worden correcties aangebracht aan de oriën teringsparameters [8], Hoewel de mis- plaatsingsfouten in principe maar één keer dienen te worden bepaald, is het aan te bevelen om per vlucht een triangulatie met paspunten uit te voeren. Belangrijkste reden is dat door trillingen in het vliegtuig de po sitie van het IMU ten opzichte van de opnamesensor per vlucht kan veran deren. De oriënteringsparameters van de testdata op de cd-rom zijn direct be paald uit de GPS/INS-gegevens, zon der een triangulatiestap. De fouten die hierdoor ontstaan, lopen op tot 2 m in het (X,Y-)vlak. GEODESIA 2001-12

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 2001 | | pagina 27