pelijk referentiestation. Nadeel daar
van is dat de werkzaamheden onder
ling goed moeten worden afgestemd
doordat niet het gehele meetgebied be
streken kan worden met een enkel re
ferentiestation. De radiolink heeft na
melijk een bereik van ongeveer 2/3
deel rondom de berg. Aanvankelijk
werd gebruikgemaakt van drie rovers.
Dit betekende dat er nog iemand van
de aanwezigen (Thorstin Crijns) inge
werkt en begeleid moest worden voor
het uitvoeren van de metingen. Dit
verliep vlot en zonder problemen. Bij
komend voordeel was dat de jonge
lichtgewicht Thorstin weinig moeite
had om de steile tumulus van diverse
kanten te beklimmen (fig. 2), zodat
ook daaivan een hoogtemodel kon
worden gemaakt. Al na twee dagen
meten haperde echter een ontvanger,
zodat er nog maar twee rovers over wa
ren. Een voordeel van deze tegenvaller
was dat er nu tweemansploegen kon
den worden gevormd, hetgeen handi
ger is voor het maken van schetsen en
aantekeningen. Een tweemansploeg is
ook praktischer en veiliger bij het uit
voeren van lastige 'meetexpedities'
naar het dal.
Optimale meetperiode
Voor het vlot meten met GPS-RTK moe
ten minstens vijf satellieten worden
ontvangen. Indien er horizonbelem
meringen zijn (berg, beelden of rots
wand), moeten er minstens zeven
satellieten boven de horizon zijn wil
de meting een redelijke kans van sla
gen hebben. De satellietconfiguratie is
's ochtends goed, maar 's middags aan
zienlijk minder gunstig met slechts
vijf a zes satellieten. Daarom werd
meestal 's middags al begonnen met
de uitwerking.
600 m) werd er halverwege meestal even uitgerust en kon
den we genieten van het prachtige uitzicht met in de verte
de rivier de Eufraat. De ontvangers konden gelukkig boven
op de berg bij de toezichthouders van het monument wor
den bewaard. Na het opstellen van het referentiestation en
het controleren van de rovers kon met de meting worden
begonnen. Het is dan inmiddels half tien. Tot ongeveer
twaalf uur was de satellietconfiguratie zeer gunstig en ver
liep het meten meestal probleemloos. Na de lunch werd bij
voorkeur gemeten in gebieden met minimale horizon
belemmeringen. Na het uitlezen en opbergen van de ont
vangers begon de lange terugreis naar het hotel, ongeveer
om drie uur in de middag. Per dag werd er dus slechts vier a
vijf uur gemeten.
Tijdens de meetperiode was de temperatuur in deze regio
zo'n veertig graden Celsius. Bovenop de berg was het iets
minder warm, en dankzij een frisse wind was het daar in de
felle zon goed toeven. Een keer was de wind zelfs zo sterk
dat het referentiestation omwaaide! Toevallig waren we net
bezig met het verwisselen van de batterijen, zodat we op
tijd onheil konden voorkomen.
Omdat ook de toegangswegen, ijsgrotten, stéles (stenen
platen, vergelijkbaar met grafstenen) en overige waarde
volle archeologische restanten beneden in het dal moesten
worden ingemeten, waren vele tijdrovende afdalingen
nodig. Meestal gingen deze over steile gravelvelden of rots
partijen, waardoor er zeer behoedzaam moest worden gelo
pen. Na de afdaling volgde onvermijdelijk een inspannende
beklimming. Deze was extra lastig doordat het inmiddels
warmer was geworden en in het dal de warmte blijft han
gen. Meten is vooral dan zweten!
Lokaal coördinatenstelsel
Bij dit project zijn de coördinaten van het vaste punt op het
oostterras (X 10.000,00 en Y 5.000,00) overgenomen van
de reeds aanwezige kaart van Brokamp uit 1989. De oriënte
ring van het lokale stelsel is naar het geografische noorden
(van de WGS-84 ellipsoïde). Deze oriëntering is van belang
omdat het vermoeden bestaat dat de beeldenrijen gericht
staan naar het punt waar de ster Regulus opkomt (zie kader
op p. 189). Er werden met GPS-RTK in
dit stelsel vier zogenaamde grondslag-
punten gemarkeerd, die later werden
gebruikt om de referentieontvanger
op te stellen en om de rovers te con
troleren. De rovers werden dagelijks
gecontroleerd. De geconstateerde ver
schillen op de controlepunten waren
altijd kleiner dan twee centimeter,
ongeacht de standplaats van de refe
rentieontvanger.
Aantal meetploegen
Er waren uit voorzorg vier GPS-ont-
vangers meegenomen. Daarmee kun
nen of twee meetploegen onafhanke
lijk van elkaar opereren, met ieder
een eigen referentiestation, of drie
meetploegen met één gemeenschap-
Fig. 2.
De jonge licht
gewicht Thorstin
had weinig moeite
om de tumulus van
alle kanten te
beklimmen.
Fig. 3.
Ook de hoogte van
de beelden werd met
GPS nauwkeurig
ingemeten.
GKODKSIA 2002-5