Resultaten en conclusies
DTM-metingen
Meting
Wegens de beschikbare tijd was er van tevoren voor geko
zen om de ploegen gelijktijdig te laten werken. Elke ploeg
zou in zijn deel van het veld het uitzetpatroon maken, uit
gaande van zijn eigen grondslag. De abso
lute en relatieve positionering van de grond
slagen was niet van belang. Zolang ze maar
zodanig ver uit elkaar lagen, dat de ploegen
elkaar niet in de weg zouden lopen. Beide
ploegen werkten dus in hun eigen voorge-
defmieerde lokale stelsel. De grondslagen
moesten voor de tijdsmeting worden uit
gezet en gecontroleerd. Hierbij werd snel
duidelijk dat het maken van dit soort grond
slag veel makkelijker ging met het Topcon-
instrument. Deze had slechts de lokale coör
dinaten van de punten nodig. Alle functio
naliteit voor het uitzetten van deze punten
op een willekeurige plek was in het instrument aanwezig.
De Ree Elta 15 had deze functionaliteit niet, waardoor bij
voorbeeld diverse richtingen en afstanden door de land
meter moesten worden berekend. Daarna kon pas de grond
slag worden uitgezet.
Fig. 3c.
Uitzetten op het
testveldje met de
tweemansploeg.
Toen de grondslag klaar was, kon worden begonnen met de
test (fig. 3a, b en c). Beide ploegen startten gelijktijdig. De
puntvolgorde voor beide ploegen was hetzelfde, dus een
eventueel verschil in snelheid zou tijdens de proef al zicht
baar kunnen worden. Ondanks alle voorbereidingen vooraf
was helaas toch iets over het hoofd gezien. Beide ploegen
waren volop aan het uitzetten, toen bleek dat de eenmans-
ploeg bij elke piket nog een controlemeting deed. De twee
mansploeg deed dit niet en kon daarom tijdwinst boeken.
Toen dit eenmaal duidelijk werd, deed de eenmansploeg
ook geen controlemetingen meer. Echter op dat moment
hadden ze de eerste 35 van de 112 punten al uitgezet.
Uiteindelijk waren beide ploegen met slechts twee minuten
verschil klaar met uitzetten; eerst de eenmansploeg en toen
de tweemansploeg, op een uiteindelijke tijdsduur van twee
uur.
Tabel 1.
Afwijkingen van
de piketten.
Afwijking (m)
Aantal keer
eenmansploeg
Aantal keer
tweemansploeg
0,00-0,01
36
30
0,01-0,02
47
33
0,02-0,03
24
33
0,03 - 0,04
4
14
0,04 - 0,05
1
0
0,05 - 0,06
0
2
>0,06
0
0
Door de gegeven uitzetcoördinaten te vergelijken met de
bij de controlemeting ingemeten piketten kunnen we
enigszins de kwaliteit van het uitzetten zien. Het halen van
twee centimeter was slechts een hulpmiddel om de twee
ploegen eenzelfde uitgangssituatie te geven. Alhoewel het
vergelijken extra informatie geeft, moet er niet teveel ge
wicht aan worden gegeven. Om een
goede conclusie te kunnen trekken
met betrekking tot de werksnelheid
van de systemen moeten de resultaten
wel ongeveer hetzelfde zijn. Tabel 1
geeft de gevonden afwijkingen weer
van de piketten die zijn uitgezet door
het aangegeven bedrijf.
Het kostte de eenmansploeg twintig
minuten en de tweemansploeg vijfen
dertig minuten om de controlemeting
uit te voeren. De controlemeting is zelf
natuurlijk ook onderhevig aan afwij
kingen, maar omdat er geen tijdsdruk
op deze metingen stond, gaan we er
van uit dat de controlemetingen kwali
tatief gelijkwaardig zijn. Het aantal pi
ketten van de eenmansploeg dat aan
de gestelde eis van twee centimeter
voldoet, is dus 83. De tweemansploeg
heeft er 63 uitgezet binnen de gestelde
twee centimeter. Het blijkt dat de een
mansploeg wat betreft afwijkingen
beter scoort dan de tweemansploeg.
Dit is wellicht het gevolg van de extra
controle die de eenmansploeg zelf al
deed op de eerste piketten. Was dat
niet gebeurd, dan hadden de kwali
teitsresultaten waarschijnlijk dichter
bij elkaar gelegen, maar was de een
mansploeg eerder klaar geweest. Hoe
veel tijd heeft het extra controleren
van de eenmansploeg meer gekost? Dit
is slechts grof in te schatten. Als de ex
tra controle van een piket tien tot der
tig seconden duurt, dan is dat zes tot
achttien minuten meer werk geweest
op een totale tijd van twee uur, grof
weg tien procent van de tijd.
Dit alles in acht genomen zouden we
dus kunnen stellen dat het uitzetten
met het zelfvolgende one-man systeem
in een vlak open terrein ongeveer tien
procent sneller gaat dan met een con
ventionele tweemansploeg. Vanzelf
sprekend is per tijdseenheid het aantal
manuren van de eenmansploeg twee
keer zo laag als van de tweemansploeg.
Bij het uitzetten, zoals in deze test uit
gevoerd, is het aantal manuren van de
eensmansploeg zelfs minder dan de
helft van die van de tweemansploeg.
Bij het voorbereiden van onze volgen
de test kwamen we tot de conclusie
dat een aparte DTM-test vrijwel geen
extra informatie zou opleveren wat be-
GEODESIA 2002-5