Doelstellingen van het grondbeleid ring van het grondbeleid; wel vindt de regering dat actieve interventie gemo tiveerd moet worden vanuit bepaalde publieke doelstellingen. De Nota Grondbeleid onderscheidt de volgende doel stellingen van het grondbeleid: het bevorderen van maatschappelijk gewenst ruimte gebruik (realisatie van bestemmingen en van beleids inhoudelijke doelstellingen); het verhogen van de kwaliteit van het ruimtegebruik, de zeggenschap voor de burger en de marktwerking op de grondmarkt; het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten over gebruikers, eigenaren, ontwikkelaars en overheid. (Nota Grondbeleid, p. 36) Toch is er een essentieel verschil tus sen de lijn uit de Nota Grondbeleid en het wetsvoorstel Markt en overheid. Volgens het wetsvoorstel lijkt het af doende te zijn dat een besluit tot in stelling van een grondbedrijf gemoti veerd wordt. De Nota Grondbeleid is strenger: per locatie moet worden ge motiveerd dat een actieve interventie noodzakelijk is. De algemene motive ring van de noodzaak een grondbedrijf in te stellen lijkt een stuk eenvoudi ger: in zoverre lijkt een publiek grond bedrijf niet door het wetsvoorstel be lemmerd te worden. Weliswaar moet er elke vijfjaar een heroverwegingsbe- sluit worden genomen, maar dat lijkt een formaliteit. Alleen gemeenten die het grondbedrijf louter als melkkoe zien, zullen een probleem hebben. Gedragsregels Ten aanzien van het gedrag op de markt van een overheidsorganisatie is het voorstel ook milder dan de strenge lijn van de commissie-Cohen. Er wordt geen gelijke concurrentiepositie (level playing field) geëist. Wel wordt als eis gesteld dat de marktactiviteiten ten minste kostendekkend zijn. Het gaat dan echter om het geheel van markt activiteiten. Dat betekent dat de ge meente grond onder de kostprijs mag verkopen, mits dit door winst elders kan worden goedgemaakt. Verevening tussen locaties kan dus volledig wor den meegenomen. Het is verder geen probleem dat de gemeente een eigen bijdrage geeft aan het grondbedrijf, iets wat door Cohen principieel werd afgewezen. Complicerend is wel dat de hoogte van deze bijdrage bij het besluit tot instelling van een grondbedrijf (en elke vijfjaar bij het heroverwegingsbesluit) moet wor den vastgesteld, en daarmee dus ook vaststaat; het concrete takenpakket zal dan als regel nog niet vaststaan. Het wetsvoorstel schrijft verder voor dat de administratie voldoende transparant moet zijn. Deze eis is in lijn met voorstellen uit de Nota Grondbeleid, maar kan voor het grondbedrijf wel betekenen dat 'bedrijfsgeheimen' moeten worden prijsgegeven. Dat kan de concurrentiepositie van het grondbedrijf ten opzichte van derden verzwakken. Op twee andere terreinen is het wetsvoorstel in elk geval beperkend. Grondbedrijven mogen voortaan bijvoorbeeld bij verwervingsactiviteiten geen gebruik meer maken van gegevens die in het kader van de wet WOZ verzameld zijn. Deze gegevens zijn immers niet onder gelijke voorwaarden voor derden beschikbaar. Daarnaast verbiedt het wetsvoor stel functievermenging. Weliswaar is het wetsvoorstel min der streng dan de commissie-Cohen, toch moet op zijn minst een organisatorische scheiding worden aangebracht om belangenverstrengeling tegen te gaan. Essentieel voor grondbeleid is de eerder besproken interactie tussen pro gramma en uitvoering. De resultaten van de activiteiten van de overheid op de markt kunnen tot gevolg hebben dat planbijstelling nodig is, en dus herdefiniëring van het publieke belang. Overigens hoeft een organisatorische scheiding dit niet in de weg te staan; dat hangt immers van de onderlinge communicatie af. Op grond VAN NIEUW BELEID Nqta Grondbeleid GEODESIA 2002-10

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 2002 | | pagina 13