Evaluatie van het experiment 1000 1073 hoofdgebouwy (bsbifgebouw -1050 'osbijgehouw bam greenhouse T freeannex remfreeannex mainbuilding Literatuur bijgebouw' in zijn rol van Free stan ding annex superklasse, gelabeled met T_freeannex, voor ToplOvector- klassen 1073 en 1050 (regel lb van de richtlijn); links zien we GBKN-klasse 'losbijge- bouw' in zijn rol van Remaining free standing annex-component- klasse, gelabeled Remfreeannex voor ToplOvector-klasse 1000 (regel lc van de richtlijn). Nu lijkt deze richtlijn rechtlijnig, ech ter de toepassing is eerder cyclisch en iteratief. Centraal in de richtlijn is de notie van rol, waarbij met rol bedoeld wordt wat een geodatasetklasse is in confrontatie met een andere klasse (equivalente klasse, subklasse, super klasse, componentklasse, of compo sietklasse). Een klasse kan verschillen de rollen hebben (zie losbijgebouw in tig. 4). Of alle rollen gemodelleerd moeten worden hangt af van hun fre quentie. Soms is een rol zeldzaam, bij voorbeeld een trafostation heeft een adres en valt dus in de klasse 'Main building', maar wordt niet ingewon nen door ToplOvector, wel door de GBKN. Om het referentiemodel over zichtelijk te houden kan dit geval be ter als 'uitzondering' worden behan deld (een 'singleton', zie hierna). Het referentiemodel is toegepast op de Zevenaar-steekproef van GBKN en ToplOvector: de GBKN omvatte 694 objecten uit twaalf verschillende klassen; de TOPlOvector omvatte 295 objec ten uit dertien verschillende klas sen. Kandidaten voor corresponderende to pografische objecten zijn opgespoord, en vervolgens getoetst op consistentie met de verlcenningsregels. Veel van de kandidaten zijn overigens van het sa mengestelde type, dat wil zeggen dat groepen van individuen met elkaar corresponderen. Als de kandidaten na der worden onderzocht, blijkt dat: 198 kandidaten consistent zijn; 7 kandidaten niet-consistent zijn. Het niet-consistent zijn van kandi daten wordt veroorzaakt door het foutief toepassen van de verlcen ningsregels (productiefouten). Objecten die niet in een of andere correspondentie voorko men, zijn 'singletons'. Als alle rollen tussen de klassen van verschillende geodatasets, volledig en correct gemodelleerd zijn, dan wijzen singletons op twee typen fouten: verkenningsregelfouten, dat wil zeggen fouten in de in winning; modelfouten, dat wil zeggen dat de onderliggende aan namen van het referentiemodel geschonden zijn. Fig. 4. Een referentiemodel constructie voor 'Buildings' (zwarte rechthoeken referentiemodel- klassen; groene ovalen GBKN- klassen; rode ovalen ToplOvector- klassen; zwarte pijl taxon-relatie; gestreepte pijl parton-relatie; dubbele pijl refers_to-relatie). Van alle achtentwintig singletons blijken zesentwintig singletons veroorzaakt te worden door verkenningsregel fouten, en twee singletons modelfouten te zijn. Deze laatste twee hebben betrekking op objecten die van geringe om vang zijn in vergelijking met de precisie van de geodatasets. Op basis van dit geringe aantal modelfouten wordt gecon cludeerd dat het probleem van topografische bestandsinte gratie kan worden opgelost met een op ontologieën geba seerde benadering. De combinatie van kandidaten en sing letons, gevolgd door systematisch onderzoek, verzekert ons ervan dat we alle correspondenties vinden (volledigheid) en onderscheid kunnen maken tussen consistente en niet-con- sistente correspondenties (correctheid). De algemene conclusie van dit onderzoek naar topografi sche bestandsintegratie is dat een raamwerk, gebaseerd op ontologieën, werkt voor zover het tweedimensionale vector geodatasets betreft, waar objecten niet verplaatst worden om kartografische redenen (traditioneel, tot op schaal niveau 1 12.500-15.000), met objecten uit klassen, met een polygoon als geometrisch attribuut; kennis van de verlcenningsregels (indien deze kennis in compleet is, kan dit worden aangevuld door de geodata sets visueel te vergelijken op individueel niveau); thematische en geometrische overlap; objecten, met scherpe en volledige grenzen. Objecten met scherpe grenzen hebben betrekking op discontinue buitenwereldverschijnselen. Dit in tegenstelling tot vage geodatasets, die betrekking hebben op continue buiten wereldverschijnselen. De toepassing van het raamwerk is het meest geschikt voor klassen met eenvoudig te identificeren objecten, en met een beperkte ruimtelijke uitgestrektheid (zoals gebou wen). [1] NNI, Terreinmodel Vastgoed. Termen, definities en algemene regels voor de classificatie en codering van de aan het aard oppervlak gerelateerde ruimtelijke objecten (NEN3610). GEODESIA 2002-11

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 2002 | | pagina 21