Stichting
De Hollandse
Cirkel
Johan van Veen in Drenthe
werk is uitgevoerd door civiel-ingenieurs van de Polytechni
sche School. In eerste instantie zijn de berekeningen uitge
voerd in het hoofdgebouw van de Polytechnische School. La
ter is een apart gebouw gehuurd. Voor deze waterpassing is
onder leiding van Cohen Stuart een speciaal waterpasin-
strument ontwikkeld, waarvan wederom door de gebroe
ders Caminada uit Rotterdam een groot aantal exemplaren
is gemaakt (zie de collectie van de afdeling Geodesie). In
1878 overleed Cohen Stuart plotseling. De regering stelde
daarop de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpas
sing in, die het werk moest voortzetten. In het begin is veel
aandacht besteed aan de verbindingen van het AP naar
Duitsland (hun 'Normal Null'). Later zijn deze werkzaamhe
den uitgebreid over heel Nederland. Het duurde uiteindelijk
tien jaar voordat alle trajecten waren gewaterpast. Tijdens
de berekeningen bleek dat er forse verschillen waren tussen
de oude AP-hoogten en de opnieuw bepaalde waarden. Daar
om is besloten om aan de oude AP-merktekens een nieuwe
hoogte toe te kennen. Om verwarring te verkomen is een
nieuwe naam geïntroduceerd: het 'Normaal Amsterdams
Peil' (NAP). De toevoeging 'normaal', die iets te maken heeft
met het wiskundige begrip 'gemiddelde', is een Delftse vin
ding! Voor het vastleggen van dit NAP in diverse gebouwen
in Nederland zijn speciale merktekens
vervaardigd. Deze zijn door ervaren
metselaars geplaatst. Eén van de water
pastrajecten ging langs Delft, en zo
doende is ook in het toenmalige hoofd
gebouw van de Polytechnische School
een merkteken geplaatst, dat nog bijna
geheel intact is. Professor Wakker ein
digde met de overdracht van de pla
quette aan Blokland, namens de afde
ling Geodesie van de TU Delft en de
stichting De Hollandse Cirkel.
Tot zover dit verslag van een historische
bijeenkomst op de Oude Delft; ook
gedenkwaardig gezien in het
licht van de recente veranderin
gen rond de plaats van de Geo
desie aan de TU Delft. Cohen
Stuart, één van de eerste geodeten,
zou heden ten dage wellicht de wenk
brauwen ietwat hebben gefronst.
Johans eerste woon- en standplaats
was Dwingeloo. Johans opdracht was
het in kaart brengen van de Oude
Vaart, landmeten dus, een bezigheid
die als een basiskunde van het inge
nieursvak kan worden beschouwd.
Zonder de juiste gegevens van het
stroomgebied, de hoogte van de water
standen en de afvoer en de grootte van
het dwarsprofiel waren er ook voor de
verbetering van de kleine rivieren
geen goede plannen te maken.
Johan moest een veelhoeksnet langs
de rivier leggen en een kaart van
1:1000 malcen. Met andere collega's
had hij aanvankelijk nog weinig te
maken. Een opzichter en twee arbei
ders assisteerden hem. Bij de Deddens-
brug nabij Uffelte moest hij beginnen.
Johan en zijn mensen zetten de lijnen
uit, zoals dat hoort bij het maken van
een veelhoeksnet, waarbij het erom
gaat de coördinaten van de hoekpun
ten van een gebroken lijn te bereke
nen. De afstanden en hoeken werden
'met allernauwste gezetheid' bepaald.
Hij maakte mooie detailschetsen.
Hij hield van aanpoten, dat was duide
lijk. In Delft was Johan al een 'wonder-
mens' genoemd, omdat hij alles alleen
deed en bovendien veel vlugger dan de
anderen. In zijn eerste werkweek
maakte hij die reputatie direct waar.
Om vijf uur 's morgens vertrokken Jo
han en zijn assistenten al op de fiets.
Twee uur later waren ze bij de Oude
Vaart, 's Avonds om zes uur braken ze
dan weer op en twee uur later waren
ze thuis. Toen zijn chef, ingenieur
Groote, na een week, poolshoogte
kwam nemen, kwam hij erg uit zijn
humeur en doodmoe aan gewandeld
langs de stroom. Groote dacht hen nog
in de buurt van de Deddensbrug te
kunnen vinden, maar inmiddels be
vonden Johan en zijn manschappen
zich al vijf kilometer verder.
Natuurlijk moest Groote Johan wel
complimenteren, maar hij deed dat
met een enorme tegenzin. Hij wilde
nauwkeuriger werk zien. Ook alle
boompjes moesten worden gekar
teerd, zelfs de hele kleintjes van onge
veer 5 centimeter diameter. Het was
een volkomen belachelijke eis en een
nutteloze bezigheid. Johan deed wat
er werd verlangd, maar het tempo
leed er nauwelijks onder.
Een week later kon Groote Johan en
zijn mannen opnieuw niet vinden.
Toen wilde hij ook nog alle hekjes met
prikkeldraad gekarteerd zien en toen
het tempo nog niet verslapte, verlang
de hij dat de omgeving tot circa vijf
honderd meter ter weerszijden van de
rivier in kaart werd gebracht,
waardoor het werk verdrievoudigde.
Johan deed steeds braaf wat hem was
opgedragen, maar de opzichter kreeg
genoeg van dit spelletje en vond ook
dat het best wat minder kon. Sinds
dien vertrokken ze pas om zes uur
's morgens uit Dwingeloo en waren ze
om zes uur 's avonds weer thuis.
Zijn keus voor Drenthe vond zijn zus
maar niets. "Jouw werk is niet land op
meten, doch geestelijke ideeën de
wereld inzenden", schreef ze in 1921.
(Uit: Willem van der Ham, Meester
van de zee. Johan van Veen (1893-1959)
Waterstaatsingenieur, uitgeverij Balans,
2003. [biografie van de voorbereider van
de Deltawerken])
GEODES1A 2003-6