onderlinge afstand tussen de laser-
punten;
maximale grootte van het gebied
dat in één scan kan worden opgeno
men, aangezien de scanner zowel
horizontaal als verticaal onder een
hoek van maximaal 40 graden kan
waarnemen;
hoek van insnijding van de laserstra
len op het wegdek onder het object;
mate van reflectie van het wegdek
onder het object en de nauwkeurig
heid van de beschrijving van het
wegdek als gevolg van bovenge
noemde hoek van insnijding.
Bij de bepaling van de optimale af
stand tot het object zijn de laatste drie
factoren bepalend geweest. Deze is los
van het effect op onderlinge afstanden
van laserpunten bepaald, aangezien
deze instelbaar is en de scanner vol
doende resolutie kan bieden. Een grote
afstand heeft als voordeel dat ook bre
de objecten in één scan zijn op te ne
men, hetgeen meettijd bespaart. Een
grote afstand heeft echter nadelige ge
volgen voor de hoek van insnijding
van de laserstralen op het asfalt en de
hoeveelheid punten die men terug
krijgt onder het object. Aanvankelijk is
gestart met een afstand van 50 m tot
het object. Op de scans was te zien dat
als gevolg van de hoek van insnijding
van de laserstralen op het wegdek het
aantal terug ontvangen signalen na
zo'n 40 m sterk afneemt. Uiteindelijk
bleek, bij een 1,5 m hoge opstelling,
een afstand van 30 m voor het object
optimaal (fig. 2). Op deze afstand is er
een ruime hoeveelheid punten om het
wegdek te kunnen definiëren. Boven
dien zijn op deze afstand verreweg de
meeste objecten in één scan op te
Fig. 2.
Mate van reflectie
op 30 m van
een portaal
nemen. Voor objecten die over veel rijstroken gaan, zullen
meerdere scans moeten worden gemaakt, die vervolgens
kunnen worden samengevoegd tot één model.
De scanresolutie is voor elke scan in te stellen. Om een zo
hoog mogelijke nauwkeurigheid van de te bepalen doorrij-
hoogte te behalen, zou men ervoor kunnen kiezen met de
maximale scanresolutie te scannen. Het nadeel hieivan is
echter dat dit leidt tot een langere meettijd. Wat gewenst is,
is een zo kort mogelijke meettijd zonder nauwkeurigheid
te verliezen in de te bepalen doorrijhoogten. Er is dan ook
gekeken naar hoeveel tijd het scannen met een bepaalde re
solutie kost en welk effect deze resolutie heeft op de door-
rijhoogte. Hiertoe is een aantal objecten meerdere malen
en op verschillende resoluties gescand. Hierbij is zowel ho
rizontaal als verticaal afzonderlijk in resolutie gevarieerd.
Allereerst zijn uit scans met 1000 bij 1000 laserpunten
doorrijhoogten bepaald. Deze maten zijn als meest nauw
keurig beschouwd. Vervolgens zijn uit de overige scans van
hetzelfde object, maar van verschillende resolutie, doorrij
hoogten bepaald en vergeleken met de gevonden waarden
uit de maximale scan. Opgemerkt dient te worden dat het
scans betreft waarbij de afstand tussen scanner en object
30 m bedroeg. Een degradatie van de horizontale resolutie
blijkt tot op zekere hoogte nauwelijks van invloed op de
kwaliteit van de resultaten. Verder blijkt dat de horizontale
resolutie een grote invloed heeft op de scantijd. Door deze
terug te brengen wordt een grote tijdwinst verkregen. Een
verticale resolutie van vierhonderd punten of meer laat
Fig. 3. geen afwijking in de doorrijhoogten zien ten opzichte van
Eén opstelling 30 m de maximale scan. Aangezien het aantal punten per verti-
voor het object. caal slechts een beperkte invloed op de scantijd heeft, is een
scan van 180 bij 900 punten optimaal gebleken.
Hoe gaat de meting in zijn werk?
Met een laserscanner zijn zowel overdag als 's nachts doorrij
hoogten te meten. Bij nat wegdek neemt het aantal gereflec
teerde signalen af. Bij zware regenval met piasvorming op de
weg is het systeem niet inzetbaar. Scannen bij mist of sneeuw
lukt niet of slecht vanwege reflecties. In de regel kon per rij
richting ieder object vanuit één standplaats in één scan wor
den opgenomen (fig. 3). Hierbij moest veelal op de vlucht-
GEODESIA 2003-6