DWARSPROFIEL 23
slib3.42 rm2
ref 2.00 NAP
2.18
1.74 L82
2.03
Afstand ohj r* p-1 cn
ui O UJ
(m)
10.0
9.9
7.8
NAP-hoogten -»■ 7^
(m) 00
3.74
1.86
- 1.56
den aangemaakt, en verder wordt een overzicht van de situ- Fig. 4.
atie en locatie van de profielen vervaardigd. Vervolgens Een profiel met
worden de profielen gecombineerd (profiel bovenkant slib bovenkant slib en
en profiel onderkant slib) en worden handmatig de profie- onderkant slib.
len aangepast aan de huisstijl van Geo-Informatie (fig. 4).
Tenslotte worden aan het beeldscherm de oppervlakten tus
sen onder- en bovenkant profiel berekend. Met de opper
vlakten en de afstanden tussen de profielen wordt de te
baggeren inhoud bepaald.
Meting bij een sterk variërend profiel
Bij vijvers en andere waterlopen met een sterk variërend
profiel is de methode van profielen niet te gebruiken, im
mers het profiel wijzigt bij wijze van spreken elke meter.
Profielen meten is dan of erg arbeidsintensief of vrij on
nauwkeurig. Daarom wordt hier gekozen voor het meten
van een DTM (digitaal terreinmodel). Ook dit stelt weer spe
ciale eisen aan de wijze van meten; immers, je kunt onder
water niet zien waar een eventuele breukrand zit. Daarom is
ervoor gekozen om na het meten van de punten op de wal
eerst de waterlijn te meten. Vervolgens worden in het water Fig. 5
meerdere rijen punten evenwijdig aan de wal gemeten. Het Gemeten punten
aantal rijen is afhankelijk van de geaccidenteerdheid van de van een vijver.
bodem. Als het talud steil is of als de
bodem geaccidenteerd is, meet men
meerdere rijen en maakt men de af
stand tussen de rijen korter. De eerste
rij wordt dan op een halve meter uit de
waterlijn gemeten, de tweede en vol
gende rijen met een onderlinge af
stand van één meter, totdatje voorbij
de uitsteek van de slootbodem bent.
Voor de rest van de vijver kiest men nu
uit twee mogelijkheden: als het diepste
punt zich in het midden van de vijver
bevindt, worden spiraalsgewijs naar
het midden van de vijver punten geme
ten (fig. 5). De spiraal wordt bij de bere
kening van het DTM gebruikt als breek-
lijn. Als de bodem vlak is en de vijver
breed, wordt de bodem met behulp van
raaien gemeten. Hiertoe wordt over de
vijver op de plaats van de raai een touw
gespannen; op het touw is om de vijf
meter een meetmerk. Het bootje vaart
nu langs het touw en de waarnemer
kan aan de hand van het meetmerk
zien waar moet worden gemeten. Ver
volgens wordt het touw een aantal me
ters opgeschoven en kan een volgende
raai worden gemeten. De ervaring leert
echter dat je niet te zuinig moet zijn
met te meten punten. De ringen rond
de waloever geven samen met de pun
ten op de waloever de breuklijnen aan.
Die moeten door de nodige punten zijn
bepaald; vergelijk dit met meting van
de topografie. Op deze wijze wordt
voorkomen dat in de DTM-berekening
verkeerde punten met elkaar worden
verbonden. Na de berekening is contro
le nodig. Zo wordt het verschil tussen
de DTM's met boven- en onderzijde slib
getekend. Dit moet in de vijver altijd
positief zijn; immers, de onderzijde
slib kan niet hoger liggen dan de bo
venzijde. Op deze manier controleer je
of de DTM-berekening goed is verlopen
(fig. 6).
Metingen na het baggeren
Na of tijdens het baggeren wordt door
Geo-Informatie het werk van de aanne
mer gecontroleerd. Hiertoe worden
profielen of een DTM gemeten. De con
trolemetingen kunnen veelal in het
'droge' worden uitgevoerd, omdat de
waterlopen voor het baggerwerk wor
den drooggelegd. In dit geval wordt nu,
waar mogelijk, gebruikgemaakt van
GPS. Direct na de meting heeft de aan
nemer nog de gelegenheid om het pro
fiel aan te passen, als dat nodig mocht
zijn. Het materieel is dan meestal nog
.94 .90
-.2J~V
-.02 -.12
90 .30
-.23 -.'4fc
.04 9
GEODESIA 2003-7/8