Nieuwe, digitale methode OTOGRAMMETRIE 50C wtek joor geogr code o*> \©.V=>o o v spoor In fig. 1 is dit goed te zien; het object is in dit geval een sein, de spoormal met de twee meetmerken ligt ter hoogte van het object. In het geprojecteerde raster is met een dikke lijn het PVR en met een stippellijn het RM aangegeven, een vak je is tien bij tien centimeter. In het raster kan nu de eventu ele overschrijding van het object van het PVR of het RM met één centimeter nauwkeurigheid worden gemeten. Om deze hoge nauwkeurigheid te halen moet het fototoestel zo'n veertig meter uit het te fotograferen object staan, en moet de camerawand redelijk verticaal staan en loodrecht op het spoor. Uit diverse controlemetingen is gebleken dat deze nauwkeurigheid wordt gehaald. ject vast. Hij doet dit mede op basis van zijn ervaring. Het fototoestel wordt op een statief tussen de spoorstaven (zo worden de rails bij NS genoemd) ge plaatst, ongeveer zo'n veertig meter uit het te meten object. Het fototoestel wordt zo geplaatst, dat de foto verti caal en haaks op het spoor staat. Op de spoorstaven wordt ter plaatse van het object een spoormal met twee meet merken gelegd. De afstand tussen de meetmerken is uiteraard bekend (fig. 3). De meetassistent houdt bij het ob ject een bordje met een nummer waar mee de foto te herkennen is. In een re gister worden dit nummer, de aard van het object en de plaats van het object vastgelegd. Nu wordt de foto gemaakt. Binnen worden in de donkere kamer de foto's ontwikkeld, waarbij tevens het PVR-raster wordt geplaatst en afge drukt. Dit gebeurt zodanig dat de meet merken van de spoormal passen op de overeenkomstige merken in het raster. Op dit raster staan ook het profiel van vrije ruimte en het rode meetgebied. Fig. 1. Analoge foto met raster. Fig. 2. Het U.O.I. met de zes meetmerken, en de spoormal met twee. Vooral de toenemende veiligheidseisen noopten Kartografie om uit te zien naar een andere manier van werken. Hierbij moest zoveel mogelijk worden voorkomen dat mensen, maar ook meetinstrumenten in het profiel van vrije ruimte of het rode meetgebied komen. Immers, daar gelden zeer hoge veiligheidsvoorschriften en die verhogen de meet- kosten enorm. Er zijn onderzoeken gedaan om middels een meettrein met laserscanning het PVR te bepalen. Dit bleek erg duur, en de nauwkeurigheid was nog onvoldoende. Uit eindelijk is gekozen om te blijven fotograferen, maar dan niet vanuit een opstelpunt boven het spoor, maar vanuit een punt daarbuiten. Dit betekent dat er een 'scheve' foto wordt genomen, die haaks op het spoor in het vlak van de spoor mal en het object moet komen. Hoe doe je dit? En waar zijn de paspunten? Dit is opgelost door ter plekke van het object een speciale baak te plaatsen. Deze baalc wordt het U.O.I. (Uitwendig Oriënterings Instrument) genoemd (fig. 2). Hierop zijn zes meetmerken aangebracht. De onderlinge af stand tussen deze meetmerken is bekend. Bovendien heb ben de meetmerken elk een eigen barcode. Hiermee kunnen de meetmerken door het programma worden herkend. Dit U.O.I. wordt haaks op het spoor geplaatst ter hoogte van het te meten object. De spoormal met twee meetmerken, ook voorzien van een barcode, wordt op de spoorstaven gelegd (fig. 3 en 4). GEODESIA 2003-11

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 2003 | | pagina 17