Van elk blad is eerst geprobeerd om
het in zijn geheel via schuiven en rote
ren in het RD-net te plaatsen. Dat blijkt
voor de meeste bladen niet zonder
meer te lukken. Dan wordt er gekeken
welke en hoeveel inpaspunten be
schikbaar zijn (minimaal vier). Ook
daarmee wordt geprobeerd om een
blad in zijn geheel in te passen. Nadat
de inpaspunten zijn aangegeven, kan
er een overzicht van de sluitfouten
worden verkregen. Op basis van deze
sluitfouten wordt besloten om verder
te gaan, en andere of meerdere inpas
punten op te zoeken. Na het rekenpro-
ces wordt er gekeken naar het algeme
ne beeld van de inpassing: hoe past het
in de GBKN en/of kadastrale kaart en
hoe is de aansluiting met reeds inge
paste aanliggende bladen? Als dit tota
le beeld wordt geaccepteerd, kan met
de vervolgwerkzaamheden worden be
gonnen.
Voor het gebied binnen de stads
gracht is een andere werkwijze ge
volgd dan voor het buitengebied. De
binnenstad van Zwolle heeft veel
historische gebouwen. De archeologi
sche dienst heeft aangegeven welke
gebouwen in 1832 aanwezig waren.
De hoekpunten zijn gebruikt als in
paspunten voor het IDV-proces (fig. 3).
Het inpassen van een geheel blad
bleek in de praktijk niet goed te gaan;
tussen de inpaspunten werd een (te)
groot verloop in onder meer de bebou
wing geconstateerd. Daarom is beslo
ten om kleinere gebieden in te pas
sen; in de praktijk kwam het erop
neer dat een gebied tussen straten
werd genomen.
In het buitengebied was in 1832 alleen maar wat lintbebou
wing aanwezig. Deze is nu grotendeels verdwenen of vervan
gen door nieuwbouw, zodat maar een enkel inpaspunt te
achterhalen is. Eerst wordt een blad zo goed mogelijk op zijn
plaats gezet door schuiven en roteren. Hiervoor wordt onder
meer het DIVA-bestand met de bladgrenzen gebruikt. Vervol
gens wordt de huidige kadastrale kaart en/of de GBKN er als
referentie achter geplaatst. Op deze wijze wordt een beeld ver
kregen van de situatie toen en nu. Eventuele aangegeven in
paspunten worden geïdentificeerd, en bij te weinig inpaspun
ten wordt gezocht naar patronen in het terrein die ook nu nog
aanwezig zijn. Uit deze gegevens worden zo goed mogelijk
nog enkele inpaspunten aangemerkt, veelal kruisingen van
sloten. Na het vaststellen van de inpaspunten wordt het IDV-
proces opgestart en wordt de kaart op zijn plaats gerekend. Op
deze wijze blijkt het mogelijk te zijn om een groter gebied
(meestal een geheel blad) in één keer in te passen. Alleen in
dien er geen inpaspunten meer aanwezig zijn (bijvoorbeeld bij
een minuutplan dat geheel 'onder' een uitbreidingsplan ligt),
is het blad op de begrenzing van omliggende plans ingepast.
Na het IDV-proces vinden per blad een aantal nabewerkin
gen plaats (sommige vinden plaats per thema, bijvoorbeeld
wegen of water):
de grenzen tussen de diverse bladen worden met elkaar ver
geleken en er wordt een keuze gemaakt welke blijven staan.
De grens van het aansluitende blad wordt verwijderd. Even
tuele afwijkingen worden hier weggewerkt. De huidige
kadastrale kaart en de GBKN dienen weer als hulpmiddel;
per één of meerdere lagen worden objecten aangemaakt
en sluitend gemaakt. De belijning is door het HCO enkel
voudig gedigitaliseerd, zodat bijvoorbeeld een perceels-
grens over kan gaan in water en/of wegen en vervolgens
in bebouwing. Hierop moet worden gelet als er object
vorming gaat plaatsvinden. In deze stap worden over/un-
dershoots en dubbele lijnen verwijderd, en vindt er con
trole plaats op vlalcvorming;
teksten worden (voorzover nodig) geroteerd (noordge-
Fig. 3. richt). Het gaat hier om perceelnummers, streeknamen
Inpaspunten e.d. Namen van wegen en waterlopen worden niet gero-
rond het teerd, tenzij ze op de kop staan;
Broerenkerkplein. er vindt een controle op het perceelnummer plaats. Deze
controle wordt gedaan met een gekoppelde database en
betreft het detecteren van dubbele perceelnummers dan-
wel het ontbreken van perceelnummers. In dat laatste
geval wordt een eigen objectidentificatie aangemaakt
(op de minuutplans werden wegen, water en dergelijke
niet genummerd). Ontbrekende nummers worden van
de scans van DIVA gehaald (mits ze leesbaar zijn);
per thema wordt een database aangemaakt, waarmee
themakaarten kunnen worden gemaakt. De percelenda-
tabase bevat onder meer de gemeentecode, sectie, blad
nummer en perceelnummer en zal later de basis vormen
voor de koppeling naar de OAT-gegevens (Oorspronkelijk
Aanwijzende Tafel);
de gemeentegrenzen staan op de minuutplans afgebeeld
als streeplijn, en zijn niet volledig. Gekozen is om deze in
het geheel af te beelden.
GEODESIA 2003-11