Wat kan er al?
Literatuur
sen daaromheen. Op basis van deze
eerste stap ontstaat al snel duidelijk
heid over de eigen gemeentelijke com
plexiteit en de aard van de adressen-
problematiek. Met deze kennis kan
een volgende stap worden gezet rich
ting het synchroniseren van adressen
bestanden. Synchroniseren hoeft daar
bij zeker niet altijd integreren te bete
kenen. Naast de bij integratie te over
winnen interne weerstanden kan de
wijze waarop de bestaande applicaties
adresgegevens gebruiken, het samen
voegen van bestanden simpelweg in
de weg staan. Met het maken van dui
delijke afspraken over de verwerking
van mutaties kunnen al belangrijke
voordelen worden behaald. Op basis
hiervan kan in de derde stap worden
geanalyseerd in welke mate de be
staande adressenhuishouding voldoet
aan de structuur zoals voorgesteld
in de BRA. Het gaat daarbij enerzijds
om een globaal onderzoek naar de ma
te waarin aan bepaalde objecttypen
adressen worden toegekend, en an
derzijds over de gegevens die over de
betreffende adressen worden bijge
houden.
Deze relatering van adressen aan
adresseerbare objecttypen wordt pas
vanaf de vierde stap bestendigd. Vanaf
dat moment wordt nadrukkelijk nage
gaan aan welke adresseerbare objecten
(voornamelijk verblijfseenheden) een
adres moet worden gekoppeld. De toe
gekende adressen zullen daarbij in
overeenstemming moeten worden ge
bracht met de afbakening van de ob
jecten. Op dit moment ontstaat in de
structuur een onderscheid tussen au
thentieke en niet-authentieke adres
sen. Deze wordt in de vijfde stap vast
gelegd door het onderbouwen van de
als authentiek aangemerkte adressen
met brondocumenten. In deze fase zal
ook moeten worden vastgesteld welke
adressen onder een overgangsregime
vallen (adressen die niet precies aan
sluiten op een object) en welke adres
sen geen authentiek karakter kunnen
krijgen (adressen die betrekking heb
ben op andere objecttypen). In de laat
ste stap zal deze inrichting van de BRA
worden verankerd in wetgeving en zul
len de daarmee verbonden consequen
ties van kracht worden.
Op dit moment kunnen gemeenten de drie eerste stappen
zonder meer uitvoeren. Zoals uit de proefprojecten is geble
ken, levert het opbouwen van een adressenregistratie vol
gens de grondslagen voor een BRA ook zonder de voorge
stelde eenduidige relatering aan een adresseerbaar object
(stap 4) op de korte termijn een aantal belangrijke voorde
len op. Gedacht kan worden aan een effectievere uitvoering
van werkprocessen door het verminderen van zoek- en cor-
rectietijd, het verbeteren van de beleidsvorming door het
vergroten van de mogelijkheid om onderling bestanden te
relateren en het verbeteren van de kwaliteit van dienstver
lening door het verbeteren van de toegankelijkheid van be
schikbare informatie. Op het moment dat de besluitvor
ming omtrent het al dan niet realiseren van een (wettelijk
geregelde) authentieke BRA naar verwachting in de eerste
helft van volgend jaar wordt afgerond, kan vervolgens wor
den bezien of stap 4 daadwerkelijk in de nu beschreven
vorm dient te worden gezet.
[1] Rietdijk, M. en J.J. Verhoef, Adres onbekend; het ontwerp
van een Basis Registratie Adressen beproefd. Ravi, rapport
02-02, 2002.
[2] Kamerstuk 26387, no. 18 (brief van 3 maart 2003).
[3] Rietdijk, M., Grondslagen Basis Gebouwen Registratie.
VNG-aanzet ter toetsing in de proefprojecten BGR, 2003.
Het hiervoor beschreven groeipad is daarmee
uitermate geschikt om een evenwicht te vinden
in de wens van gemeenten om hun adressen-
huishouding nu al te verbeteren en de eisen zo
als die later door landelijke ontwikkelingen
zullen worden gesteld aan een gemeentelijke
adressenregistratie. De reeds vastgelegde in
houd van de BRA fungeert hierbij als eind
beeld dat in meer of mindere mate bereikt zal
worden naar gelang de besluitvorming over
dit onderwerp. In het geval van positieve be
sluitvorming heeft de gemeente reeds be
langrijke verbeteringen in haar adressen-
huishouding gerealiseerd zonder dat deze
in een later stadium moet worden herzien
als gevolg van landelijke ontwikkelingen. Hierdoor kunnen
eenvoudig de volgende stappen in een invoeringstraject van
de BRA worden gezet. Indien de besluitvorming over de au
thentieke status negatief uitvalt, heeft de gemeente al een
aantal belangrijke stappen kunnen nemen, zonder dat daar
voor alle uitkomsten van de landelijke ontwikkelingen hoe
ven te worden afgewacht. De gemeente kan in dat geval zelf
een vervolgtraject kiezen. Gezien de in de komende jaren te
verwachten noodzakelijke kostenreducties, lijkt het in dat
geval wenselijk het wiel niet meervoudig uit te vinden en
daar waar mogelijk gebruik te maken van de dan reeds be
schikbare structuren voor zowel de BRA als de BGR.
GEODESIA 2003-11