De geschiedenis van 'geodesie',
een etymologische verkenning
Het navolgende gaat niet over de geschiedenis van
het vak, dus niet over waar de beoefening van de
geodesie haar oorsprong had en hoe het vak zich
ontwikkelde, maar over de geschiedenis van de
naam van het vak, dus over de geschiedenis van het
woord geodesie. Wanneer kreeg dit vreemde, voor
velen nog steeds onbegrepen, woord in de Neder
landse taal ingang, waar kwam het vandaan en wat
werd er toen mee bedoeld? Is geodesie een 'oud'
woord, of is het een met spitsvondigheid op het
Grieks - want die relatie kennen we - terug te voeren
neologisme van de 20e eeuw? Eigenlijk dus een
etymologisch onderwerp. Een actueel onderwerp,
nu er onder vooruitstrevende vakbeoefenaren stem
men opgaan om dit woord niet meer te gebruiken
omdat te weinig mensen weten wat het betekent.
Als een woord in een taal geen betekenis heeft, dan
verdient het inderdaad geen plaats in die taal. Of een
woord tot het hedendaags Nederlands wordt gere
kend en of het foutloos wordt geschreven, wordt uitge
maakt door 'Van Dale' en 'het groene boekje'. Geodesie
komt door beide toetsen: het is Nederlands en het wordt
goed geschreven. Van Dale (1999): "Wetenschap die zich be
zighoudt met het bepalen van de grootte en de vorm van
een gedeelte van het aardoppervlak" en tussen haakjes:
"Wanneer het door rechtstreekse terreinmeting geschiedt,
spreekt men van landmeetkunde". Volgens Van Dale is geo
desie dus 'iets hogers' dan landmeetkunde; bij geodesie
komt in het algemeen meer kijken dan rechtstreekse ter
reinmeting, een bezigheid die onderwerp zou zijn van de
landmeetkunde. Volgens 'het groene boekje' (2002) is geo
desie synoniem met 'aardmeetkunde', een specialisme dat
ook 'grote aardoppervlakken' bestrijkt. Wie wat meer wil
weten over geodesie, kan overigens da
delijk terecht in de Grote Winkler
Prins (WP) van 1991. Daar is geodesie
"de wetenschap die tot onderwerp
heeft de bepaling van de vorm van de
aarde en van delen van het aardopper
vlak". Volgens de WP houdt de "hogere
geodesie zich bezig met de bepaling
van de vorm van de Aarde en met de
opmeting van grote gebieden", terwijl
in de "lagere geodesie of landmeetkun
de" de methoden zijn afgestemd op
kleinere gebieden die voor de situatie
meting als nagenoeg vlak kunnen wor
den beschouwd". Het woord geodesie
zou - nogmaals volgens de WP - zijn af
geleid van het Griekse 'daiomai' ver
delen. Alledrie geciteerde werken noe
men ook de geodetische lijn als kortste
afstand tussen twee punten op een op
pervlak; de WP vermeldt in dit ver
band zelfs de daarvoor geldende diffe
rentiaalvergelijkingen, compleet met
de symbolen van Christoffel. Van Dale -
en dat is hier belangrijk - gaat oolc in
op de herkomst van het woord geode
sie. Voorzover na te gaan zou dat in
1824 voor het eerst in de Nederlandse
taal zijn opgedoken en, uitgaande van
het Griekse 'geödaisia', via het Franse
'géodésie' tot ons zijn gekomen. Die
mening vinden we nader toegelicht in
Van Dales etymologisch woordenboek
(1997): "Geodesie [theoretische land
meetkunde]" zou uiteindelijk stam
men van het Griekse "geödaisia [land
meetkunde]", dat eigenlijk "verdeling
van het land" betekent. Kramers'
'Vreemde-woordenboek' (1987) lean
zich eveneens vinden in de Frans-
Griekse afstamming van het woord
geodesie, waaronder we "landmeten
en waterpassen tot het bepalen van de
grootte en de vorm van (delen van) de
aardoppervlakte" zouden hebben te
verstaan.
Accentverschillen dus voor wat de he
dendaagse inhoud van het vak geode-
prof.dr.ir.
L. Aardoom,
voorzitter
Stichting De
Hollandse Cirkel.
GEODESIA 2003-12