GtN
een fonds ter ondersteuning van leden
die zonder steun niet in staat waren
een beroep of bedrijf te beginnen of in
stand te houden, in het binnen- of bui
tenland. Landmeters in vaste dienst
van het Kadaster konden alleen buiten
gewoon lid worden (zonder stemrecht).
Naar de NLF
Naast de genoemde verenigingen be
stonden in de jaren dertig de Vereni
ging van Hoofdambtenaren van het
Kadaster (met vier of vijf leden, ont
bonden in 1964) en de Vereniging van
Landmeters van het Kadaster in Neder
lands Indië (ontbonden in 1954). De
duidelijke "versnippering van de orga
nisatievorm van de beoefenaren der
landmeetkunde" was de aanleiding tot
de oprichting in 1936 van de Neder
landse Landmeetkundige Federatie
(NLF). Een drijvende kracht daarbij was
prof. Tienstra, die ook de eerste voor
zitter van de NLF werd. De NLF nam in
1947 de uitgave van KenL over van de
Vereniging KenL. Het lidmaatschap
van de Federation Internationale des
Géomètres (FIG) was, meen ik, al eer
der door de NLF overgenomen.
De oprichting van de NLF was een ze
genrijk initiatief. Naast de organisatie
van de jaarlijkse congressen kan wor
den genoemd het initiëren van de NLF-
examens die technici zonder land
meetkundige vooropleiding de moge
lijkheid boden om een waardevol
diploma te behalen als landmeetkun
dig tekenaar of rekenaar; later kwam
er nog een diploma voor veldassistent
bij. In de periode 1955-1959 leverde de
NLF de belangrijkste leden van het
Bureau(bestuur) van de FIG; prof.
Roelofs werd president, prof. Baarda
secretaris-generaal en ir. A. Govers
penningmeester. Dit betekende even
eens dat de NLF in 1958 het negende
FIG-congres organiseerde. Aan het
werk dat daaraan verbonden was, na
men de leden van de bij de NLF aange
sloten verenigingen eendrachtig deel;
het werd een succes.
Een belangrijke gebeurtenis was de in
stelling van de HTS-opleiding voor
landmeetkunde in Utrecht, in 1954.
Prof. Schemerhorn had er naar aanlei
ding van de komst van de geodetische ingenieursstudie in
1948 al op gewezen dat een HTS-opleiding een logisch ge
volg zou zijn. Wellicht mede in verband met deze ontwik
keling kwam er een nieuw element in het verenigingsleven
door de oprichting in 1959 van de Stichting Nederlands
Genootschap voor Landmeetkunde (NGL) door drie vereni
gingen van landmeettechnici in dienst van respectievelijk
het Kadaster, de Rijkswaterstaat, en andere werkgevers (o.a.
gemeenten). De Stichting gaf het tijdschrift Geodesia uit.
Het federatieve bestel onder druk
In de jaren vijftig begon zich in de CLGI (in 1958 ongeveer
175 leden) een zekere onvrede met de structuur van het ver
enigingsleven te uiten, zoals bijvoorbeeld al blijkt uit het
jaarverslag over 1957-1958: "Deze cijfers zijn voor wat be
treft de buitengewone leden nog wel voor verbetering vat
baar, maar belangrijker is een sanering van het landmeet
kundig verenigingsleven in Nederland zodanig dat iedere
civiel-landmeter en geodetisch ingenieur, ongeacht de aard
van zijn werkkring, onderdak zal kunnen vinden in één al
gemene vereniging. Naar wij hopen zal binnenkort een rap
port worden uitgebracht over deze kwestie door een daar
toe door de NLF ingestelde commissie".
Het bestuur had al in 1956 opdracht gekregen de wenselijk
heid van reorganisatie bij het hoofdbestuur van de NLF ter
sprake te brengen. De daarop ingestelde NLF-structuurcom-
missie publiceerde haar rapport in het Tijdschrift voor KenL
van 1 februari 1959. De conclusies kwamen erop neer dat de
bestaande toestand op organisatorisch gebied moest wor
den gehandhaafd, aansluiting bij het Koninklijk Instituut
van Ingenieurs (KM) niet wenselijk was en dat het hoofdbe
stuur van de NLF werd aanbevolen de contacten naar bui
ten uit te breiden. Het hoofdbestuur had inmiddels (zonder
terugkoppeling) in 1958 de conclusies van het rapport aan
vaard. Bij de CLGI viel het rapport slecht wegens de conser
vatieve conclusies. Sommigen waren verbolgen over de con
statering in het rapport dat het arbeidsterrein van de CLGI
wel zeer beperkt was, maar het was wel waar. Het oud-be
stuurslid J.E. Harder, die elf jaar in het bestuur had gezeten,
zei jaren later, toen hij (de laatste) voorzitter was, dat het
fungeren als doorgeefluik van contributie aan de NLF en
het bekendmaken van vacatures geen bestaansreden lever
de. Overigens groeide het ledental gestaag, vooral door toe
treding van afgestudeerden uit Delft. De discussies in de
vergaderingen waren levendig, ook doordat de werkkring
van de leden heel gevarieerd was.
Het bestuur van de CLGI schreef in haar huishoudelijk or
gaan no. 47 van april 1960 een 'Bestuursnota over de toe
komstige organisatievorm van de landmeetkundige vereni
gingen'. Naast lof over het functioneren van de NLF stelt de
nota dat dit "geenszins wil zeggen dat de huidige organisa
tievorm ideaal is. Het federale verband veroorzaakt een ge
compliceerde bestuurssamenstelling en het bestuur staat
nogal ver van het gewone lid af'. De huishoudelijke verga
deringen van de NLF waren kort en maakten niet veel dis
cussie los. Ik zat bij zo'n gelegenheid eens naast G. te Kron-
Geo-lnformatie Nederlai
GEODESIA 2003-12