lcartografen bij het in kaart brengen van een groot gebied als Frankrijk. In Frankrijk maakte Jean Picard op deze manier de eerste goede topografische kaart. Het verhaal gaat dat Lodewijlc XIV, toen hij de nieuwe overzichts kaart van Frankrijk zag, opmerkte: ik ben meer grond kwijt geraakt door de landmeters dan ooit door een oorlog. De grenzen van zijn land waren voor dien namelijk nogal royaal getekend. wezige kaartmateriaal samen tot de Choro-Topographische Kaart van de Noordelijke Provinciën, op schaal 1: 115.200, in negen bladen. C.R.Th. Kraijenhoff (medicus, luite nant-generaal, geograaf en minister van oorlog onder koning Lodewijlc Na poleon) haakte aan bij het Franse drie- hoelcsnet. Hij legde in de jaren 1802 1811 een net van 162 driehoeken van Noord-Franlcrijk tot in Noord-Duits- land. (Fig. 3 en 5 Een groot deel van de werkzaamheden deed Krayenhoff eigenhandig. Staande hoog op de Cuneratoren, moesten de beide kijkers van de repetitiecirkel (zie voor de ge bruikte instrumenten de volgende paragraaf) gericht worden op de toren spitsen van Nijmegen, Grave, 's-Herto- Fig. 2. Dirk Wesselink, oud-medewerker RD Driehoeksmeting van Snellius voor het genbosch, Gorinchem Utrecht en Amersfoort en op signalen op de ter- reinpunten Veluwe en Imbosch. Met bepalen van de de punten van zijn driehoelcsnet als afstand Alkmaar grondslag voegde hij al het reeds aan- Bergen op Zoom. Toen in 1864 de Midden-Europeesche Graadmeting startte, werd het werk van Krayenhoff niet geschikt bevonden voor deze internationale samenwerking. Daarvoor waren betere instrumenten en meetmethoden nodig. De regering gaf op dracht aan prof.F.J. Stamkart tot het uitvoeren van een heel nieuw net. Toen hij in begin 1882 overleed was hij met de hoekmetingen bijna gereed. Intussen was in 1879 vanwege de Koninklijke Academie van Wetenschappen een Rijks commissie voor Graadmeting en Waterpassing ingesteld. Stamkart werd haar voorzitter. Deze commissie kreeg de taak een eerder begonnen landelijke waterpassing te vol tooien en ervoor te zorgen dat het Nederlandse aandeel in de Europesche graadmeting gereed kwam, ook als de hoog bejaarde Stamkart dat niet meer zou kunnen. Na zijn over lijden toonde een grondig onderzoek helaas aan dat zijn werk niet beter was dan dat van Krayenhoff. Een grote tegenvaller. Zeker na de lovende woorden die de commissie kort na zijn dood opnam in het jaarverslag over 1881: Zal thans een ander zijn werk moeten opvatten, aan hem komt niette min de eer toe aan ons land eene nieuwe driehoeksmeting bezorgd te hebben, die strekken moet om aan de hooge eischen te voldoen, welke tegenwoordig aan dergelijken arbeid gesteld worden". De Rijkscommissie was genoodzaakt aan de regering toestem ming te vragen nog eens opnieuw te mogen beginnen. Met veel moeite lukte dat. De commissie ontving tevens de op dracht een secundair net van vaste punten te bepalen, met de bedoeling dat daarmee alle metingen in Nederland in één samenhangend verband te brengen zouden zijn. De Rijkscommissie bracht elk jaar een verslag uit aan de Mi nistervan Binnenlandse Zaken, "ingevolge het voorschrift, haar verstrekt bij beschikking van 14 Mei 1879, Lit. M, af deeling Kunsten en Wetenschappen". Het is opvallend hoe sober in deze versla gen wordt geschreven over de controle op het werk van de overleden voorzitter Stamkart. In het verslag over 1882 schrijft de commissie: "Alvorens de hoekmetingen en berekenin gen verder voort te zetten, werd het noodig geoordeeld een streng onderzoek in te stellen naar de gedane metingen en de verkregen re sultaten, welk onderzoek in het algemeen weinig bevredigende re sultaten opleverde". Dat is alles. In de volgende jaren rapporteert de commissie steeds: "aan de driehoeksmeting kon dit jaar niets gedaan worden". Dat het uitblijven van een beslissing door de regering de commissie irriteerde, is te herkennen aan de volgende passage in het verslag over 1884. "Van den chef van de trigonometrische af dee ling van de Pruissische Landes Aufnahme ontvingen wij het verzoek om opgave te mogen ontvangen van de ligging van de driehoeks- punten in de provinciën Groningen en Drenthe, ten einde de Pruis sische driehoeksmeting, die tot aan onze grenzen genaderd was en die uiterlijk in 1885 aldaar voltooid zou worden, aan de Neder- landsche driehoeksmeting aan te sluiten. Ten einde die punten te kunnen aanwijzen was eene verkenning in de noordelijke provinci ën in den loop van den zomer nodig. Alles was voorbereid om die verkenning uit te voeren, maar de toestemming daartoe in Februa ri aangevraagd, werd eerst op het einde van Augustus ontvangen, Bron: [2] A fn i fr m GEO-INFO 2004-1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2004 | | pagina 33