ken waren. Krayenhoff deed zijn waar nemingen met een repetitiecirkel. Een cirkel met randverdeling en daarop twee kijkers gemonteerd. De nauwkeu righeid van het resultaat werd hier mee vergroot door dezelfde hoek meermalen achtereen te meten. Een nadeel was dat elke gemeten hoek nog moest worden herleid tot zijn projec tie in een horizontaal vlak. Het instru ment is samen met de gebruiker zicht baar op fig. 5. Fig. 6. Heliotroop. Een grote verbetering was de theo doliet, door Ramsden ontworpen om streeks 1780. Hiermee werd het moge lijk hoeken te meten, geprojecteerd op een horizontaal vlak. Ramsden ver vaardigde een exemplaar dat geschikt was voor metingen om de driehoeks- netten van Engeland met Frankrijk te verbinden. Bepaald makkelijk te han teren was het instrument niet, het ma teriaal was koper, het gewicht 100 kg. Bron: [1 Het instrument dat is gebruikt bij de metingen op de Cuneratoren in 1895 was gemaakt in Berlijn, door de heer Wanschaff. De middellijn van de hori zontale rand is 35 cm, de omtrek ervan dus 110 cm. De rand is verdeeld in 360 graden, elke graad weer in 12 delen. Dat betekent: de onderlinge afstand van de deelstrepen is 0,25 mm. Als laatste hulpmiddel bij de metin gen noem ik de heliotroop of zonne- spiegel, afb.6. De Duitse wetenschap per Gauss probeerde van grote afstand de kijker van zijn theodoliet in te stel len op de toren van de Michaelislcerk in Hamburg en daarbij had hij veel hinder van een dakvenster waarin de Fig. 5. Krayenhoff. Bron: [3] zon weerkaatste. Dat bracht hem op het idee hiervan ge bruik te maken. Een draaibaar spiegeltje kan zo worden ge richt dat de zonnestralen in de richting van het punt gaan waarop de meting plaats vindt, 30 tot 50 km verder. Daar moet het verblindende licht worden getemperd met don ker glas en tegen de avond, als er geen ondulatie (luchttril ling door ongelijkmatige verwarming) meer is, kan de waarnemer goed instellen op een klein lichtpuntje. Ui teraard werkt de heliotroop niet bij bewolkte lucht. Al in 1891 zijn proeven gedaan met kunstmatige lichtsignalen, maar zonder resultaat. In later tijd is wel overgegaan op elektrische lampen. Bij het gebruik maken van een heliotroop was het noodza kelijk dat de spiegel steeds in de goede stand stond. Er was iemand nodig, een heliotropist, die om de paar minuten een tikje gaf tegen de spiegel, om de stralen in de goede richting te houden. Over deze anonieme medewerkers zwij gen de verslagen. Behalve als het, na augustus 1914, mobili satietijd, moeilijk is hier mensen voor te vinden. Het is de lezer misschien opgevallen dat in het citaat uit het verslag over 1884, aan het eind van de paragraaf over drie hoeksmetingen, gesproken werd over vakantie die bijna verstreken was. De leden van de Rijkscommissie waren veel al hoogleraar aan de Polytechnische School in Delft. De werkzaamheden waarvoor ze Delft moesten verlaten kon den alleen in de zomermaanden plaats vinden, als er geen lessen waren. In het voorjaar van 1885 was, onder druk van de Pruissische collega's, het commissielid Oudemans sa men met ir. Heuvelink begonnen met de verkenning in het noorden van het land. Zij moesten geschikte torens vinden om het driehoeksnet te formeren. Veel punten van het net van Krayenhoff en Stamkart bleken ongeschikt om daarop nauwkeurige metingen te doen. En langs de landsgrenzen dienden de punten oolc in het Pruissische en Belgische net te passen. In de zomer lukte het langs de hele oostgrens de verkenning uit te voeren. Een tweede serie punten koos men voorlopig uit om het net westwaarts voort te zetten. Daarbij werd ook de Cuneratoren bezocht en hiervoor ge schikt bevonden. Dat was ook al het geval in 1802 bij Kray enhoff en later bij Stamkart. Na de officiële machtiging kon de commissie nog enkele ingenieurs in dienst nemen, zodat het werk naar behoren kon verlopen. GEO-INFO 2004-1 m De gang van zaken rond en op de Cuneratoren, 1885 en later.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2004 | | pagina 35