Bron: archief Rijksdriehoeksmeting. Fig. 9. Driehoekspunt Imbosch. ling van het instrument nodig, want de torenspits zat in de weg. Op de vast legging IV, een bout in de balustrade in de derde omgang, aan de Noord Westzijde, waren de richtingen naar Utrecht, Amersfoort en Lunterensche heide zichtbaar. Hier was geen plaats voor de grote Wanschaff, een kleiner exemplaar met een horizontale rand van 21 cm, moest uitkomst bieden. Ten behoeve van de latere verdichting van het net zijn op de pijler nog de richtingen naar vijftien andere torens in de omgeving vastgelegd. In het archief van de Rijkscommissie is ook te vinden wanneer op de omrin gende hoofdpunten op Rhenen is ge richt. Dat was al in 1890 op de punten Imbosch, bij Rheden en Flierenberg in Groesbeelc. Op deze terreinpunten wa ren zes meter hoge houten opstellin gen gebouwd voor het hoekmeetin strument met een plateau voor de waarnemers. Daar kon men het helio- trooplicht zien dat in Rhenen op de pij ler werd verzorgd door een heliotro- pist. Het eigenlijke driehoekspunt was het midden van een ingehakt kruis in het bovenvlak van een zware basalt- Fig. 10. Principe van een centrering of lokale driehoeksmeting. steen, die diep was ingegraven. Zie voor het punt Imbosch fig. 9. Het bijzondere aan het bouwsel is dat het uit twee ge deelten bestaat, die geen contact met elkaar maken. Eén voor het hoekmeetinstrument en één voor de waarnemers. Zij kunnen zich om het instrument verplaatsen zonder de stabiliteit ervan te beïnvloeden. Centreringen Hoe kunnen nu de hoeken van het driehoeksnet bekend ra ken? Bij de torens staat het hoekmeetinstrument niet in het centrum (de torenspits) en de heliotroop evenmin. Daar voor is nodig de onderlinge ligging van deze stationspun- ten nauwkeurig te bepalen door een centreringsmeting, ook genoemd een lokale driehoeksmeting. Daarna kunnen de gemeten hoeken een zodanige correctie krijgen alsof ze gemeten zijn van centrum naar centrum. Het principe van centrering is weergegeven in fig. 10. De eerste centreringsmeting is bij de Cuneratoren gedaan op 17 en 18 mei 1894. Het ging toen om de onderlinge lig ging van de torenspits (de stang van het kruis boven de knop), de pijler (de heliotroopbout in het midden van de dekzerk), de vastleg ging I (een bronzen bout aan de Westzijde van den toren, 8,23 M. boven den grond, rechts van de deuropening) en heliotroop I (helio- troopschroef in een balk, aan de Westzijde van den toren uit het koepeltje gebracht, vernield bij den brand in 1897). Tijdens de me tingen in 1895 zijn de vastleggingen II, III en IV aangebracht en is de ligging ervan bepaald. In 1898, zodra een nieuwe spits was geplaatst, maar de restauratie nog volop aan de gang was, vond weer een meting plaats. Uitgaande van de onveranderde positie van vastlegging I kon men de plaats van de nieuwe spits bepalen en de meeste overige punten controleren. De nieuwe spits kreeg nu de naam Centrum, de afgebrande de aanduiding Stang 1895. De nieuwe spits lag 43 cm. ten oosten en 15 cm. ten noorden van de oude. De Bron: [2] GEO-INFO 2004-1 n Metingen naar de Cuneratoren

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2004 | | pagina 37