Laphroaig. Bij zijn onderzoek loopt Greveling bij herhaling
klappen op; maar hij kan zelf ook uitdelen, met zijn Aslca-
nia-statief nota bene. «In paniek zocht ik naar iets dat als
wapen kon dienen: een gieter, een overall. En mijn statief.
Ik pakte de zware driepoot als een honkbalknuppel vast,
maakte een paar kleine pasjes in de richting van het bre
kende glas en ging klaar staan om uit te halen. Het zwa
re statief klapte tegen zijn sleutelbeenderen. Ilc hoorde ze
breken. Hij vloog met statief en al achteruit.» In zijn per
soonlijke leven lijkt onze landmeter de commerciële leus
van zijn favoriete whisky tot zijn lijfspreuk gemaakt te heb
ben: «Er zijn geen halve maatregelen.» Kortom, een echte
kerel! De landmeter nuanceert dat beeld als hij op een hec
tisch moment in zijn privéleven verzucht: «Het overzichte
lijke landmeetbestaan dat me zo vaak tegenstond leek me
nu buitengewoon aantrekkelijk.» Maar Noë gaat nog verder.
Hij beschrijft een knallende ruzie tussen Greveling en zijn
vriendin Eva. «"Je bent zo slap," schreeuwde Eva. Vaat
doek. Wandelende vaatdoek. Ilc bedank er voor om met
een bejaarde van drieëndertig samen te wonen. Je bent
zó slaapverwekkend - in bed en daarbuiten.»
De landmeter beseft de noodzaak van overtallige waarne
mingen om de geometrische precisie en betrouwbaarheid
te optimaliseren. Maar de buitenwereld is geneigd om de
eenzijdigheid van zijn waarnemingen als onvolledigheid te
bestempelen; velen vragen zich af
of het blikveld van de landmeter
uitsluitend beperkt wordt door de
wetten van de optica. Zou het kun
nen zijn dat zijn fixatie op punten,
lijnen en vlakken een minder ruime
blik veroorzaken op onmeetbare verschijnselen zoals
schoonheid, verdriet of kameraadschap, of in ieder geval op
het landschap als zodanig? Het lijkt er op dat enige schrij
vers die mening zijn toegedaan. In het Vlaamse tijdschrift
Ons leven van 1912 staat een biografie van de priester-dichter
I. Oorda met de volgende aanbeveling: «wandelaars door
hoogvlakten en bergstreken met een passer in hun zak en
de ziel van een landmeter, laten Oorda's werk maar liefst
liggen. Er waait te veel leven in. Er giert te veel storm door.
Er bruist een te machtige adem over. Ze zouden erdoor ver
kouden worden.»
Het gedicht De landmeter (1982) van Rutger Kopland [4]
onderstreept de onvolledigheid van de landmeetkundige
waarneming; het gedicht eindigt aldus: «Met de grenzen die
hij trekt, scherper en duidelijker, vervagen het gras en de
bomen en alles wat daar leeft, lijdt en sterft. Het is heel hel
der om hem heen, alles is waargenomen.» Reeuw is een oud
Nederlands woord voor het schuim op de lippen van een
zieltogende, ook wel doodszweet genoemd. Het is tevens de
naam van een toneelstuk dat speelt in de driehoek Maast-
richt-Alcen-Luilc, de zogenaamde Voerstreek: Reeuw, steekspel
om een heuvelrug (2000) van de Vlaamse schrijver Kamiel Van
hole [1]. Het thema van het toneelstuk (man ontmoet
vrouw) is op het eerste gezicht alledaags. Het verhaal neemt
echter mytische proporties aan als blijkt dat de vrouw te
vens Moeder Aarde verbeeldt, terwijl de man De Mens ver
persoonlijkt. Het beroep van de man, Victor Kroll, is land
meter; dat draagt bij aan de beeldvorming over de ontmoe
ting tussen De Mens en De Aarde. Hij
over zichzelf: «Ilc ben een eenvoudige
landmeter die in dienst van zijn firma
enige opmetingen komt verrichten
Zuiver weten door zuiver meten, dat is
onze lijfspreuk, hij hangt boven mijn
tekentafel. Voor mij moet taal een
schaar zijn, een ploegschaar liefst en
geen mystiek gefleer van achter de
coulissen.» Zij over hem: «Jij bent zo ie
mand die nilcs in 't ongewisse durft la
ten meten is de taal van de labbe
kakken ilc weet dat jij als een ka
naal denkt, rechtdoor.» In de ontmoe
ting is de vrouw de meest stabiele en
blijvende partij. Het landschap maakt
de man duidelijk dat hij slechts een
oppervlakkige passant is: een sterfelijk
passant vooral ook, vandaar het doods
zweet. Adriaan Viruly is bekend als
luchtvaartpionier, maar hij was ook
schrijver; in het voorwoord op zijn
bundel Kunst en vliegwerk (1970) typeert
de roman- en toneelschrijver Jan den
Hartog de vlieger als volgt. «Viruly is
een unicum in onze literatuur geble
ven, want de wereld die de zijne was is
niet meer. De verovering van het nieu
we element door de mens, de verrui
ming en de ongelooflijke vrijheid, zijn
verdwenen met de ontwikkeling van
de techniek. Vliegers hebben nu een
vakvereniging, vastgestelde uren en
pensioenfondsen; de burger-lucht
vaart is veranderd in de burgerlijke.
Men krijgt pas 'vat' op het feno
meen Viruly in onze letterkunde in
dien men ervan uitgaat dat hijfunda
menteel, anders is dan wij: een andere
een kanaal denkt,
rechtdoor.
GEO-INFO 2004-2
Letterkundige landmeter
meten is de taal
van de labbekakken
'L
1