Reactie
In het januarinummer van dit tijd
schrift zag ik een verzoek om informa
tie van de heer Holsbrinlc onder de ti
tel NAM-NAP. Hoewel ik al bijna een
jaar niet meer bij NAM in dienst ben -
en dit antwoord dus nadrukkelijk op
persoonlijke titel schrijf - heb ik eind
2001 berekeningen uitgevoerd om bo
demdaling door gaswinning in de pro
vincie Groningen vast te stellen. Sinds
dien is bij mijn weten geen nieuwe be
rekening uitgevoerd. Ilc kan dus veilig
aannemen dat de "ernstige kritiek van
het Staatstoezicht op de Mijnen" op
die berekening betrekking heeft. De
conclusie dat de manier van bereke
nen onjuist is, kan slechts worden ge
trokken als deze weerlegd wordt door
een andere methode. Van de methode
die door het Staatstoezicht is gebruikt
is mij helaas niets bekend en dat
maakt het moeilijk om inhoudelijk in
te gaan op de bewering dat de bodem
daling minder groot zou zijn dan mijn
berekening aangeeft.
Het gaat te ver om in deze reactie de
details van de gehanteerde methodiek
uit de doeken te doen. Ilc verwijs daar
voor graag naar de literatuur [1][2]. Ilc
lean natuurlijk wel wat vertellen over
het hoe en waarom van de methode
die gehanteerd is. De meest voor de
hand liggende manier om bodemda
ling af te leiden is om NAP-hoogten
van peilmerlcen te vergelijken met
peilmerlchoogten van een eerder tijd
stip. Begin jaren negentig werd onder
kend door de voormalige Meetkundige
Dienst, de toenmalige Faculteit der Ge
odesie en de NAM, dat dit een doodlo
pende weg is en werd naar andere me
thodieken gezocht, eerst met Scan-de-
fo, later met trend-signaalmodelle
ring. Enkele constateringen:
1. In Groningen worden tijdens een
uitgebreide waterpassing zo'n 2500
peilmerlcen aangemeten terwijl de
eerste waterpassing 400 peilmerlcen
aandeed waarvan slechts 50 peil-
Raoul Quadvlieg.
merken nog deel uitmaken van de
meting in 2000. Deze eerste water
passing van 1964 bedekte slechts
het zuiden van Groningen omdat
nog niet vermoed werd dat onze na
tionale bodemschat de gigantische
afmetingen had als nu bekend is.
2. Peilmerlcen kunnen ook dalen door
oorzaken die niets met gaswinning
hebben te maken.
3. Het is niet de doelstelling van de
NAP-infrastructuur met hoge preci
sie bodemdaling te detecteren. Ter
illustratie: In Groningen geldt dat
twee peilmerlcen met een onderlin
ge afstand van 100 meter 0.05 mm
per jaar bewegen ten opzichte van
elkaar door gaswinning.
Voor bovenstaande problemen levert
de gehanteerde methode een oplos
sing. De gepubliceerde bodemdaling
voor Groningen is vergezeld van een
kwaliteitsbeschrijving waarvan de pre
cisie (2 sigma) varieert tussen de 15 en
de 25 mm. Door niet nadere uitwer
king van een aantal correlatietermen
geeft deze precisiebeschrijving het
'worst-case' scenario.
Voordat de berekening van de bodem
daling werd gepubliceerd, is deze ver
geleken met twee andere berekenin
gen. Ten eerste met de voorspelling
van de bodemdaling gebaseerd op ge
steentesterkte en drukafname van het
gasveld. Het verschil tussen de bereke
ning en de voorspelling valt over het
algemeen binnen de precisie van de be
rekende bodemdaling. Daarnaast
bleek de overeenkomst tussen de vorm
van de voorspelling en de actueel bere
kende bodemdaling nog nooit zo goed
te zijn geweest.
Ten tweede is een vergelijking uitge
voerd met de 50 NAP-hoogten die zo
wel in 2000 als in 1964 zijn gepubli
ceerd. Op twee uitschieters na vallen
de verschillen binnen de -2 en 2 cm.
Het gemiddelde verschil bedraagt 9
mm hetgeen derhalve binnen de preci
sie valt. Over 35 jaar uitgesmeerd blijft
van die 9 mm dus 0.25 mm/jaar over.
Hoewel ilc verheugd ben dat geodeti
sche berekeningen een keer de krant
halen, lijkt me de stelling in de krant
zwaar overtrokken en bestaat er bij
mijn weten geen methode die de bere
kening significant weerlegd. Ilc zal de
laatste zijn om te zeggen dat er geen
verbeteringen aan de methode meer
mogelijk zijn - sterker nog, sindsdien
is alweer belangrijke en noodzakelijke
progressie geboekt - maar het lijkt me
dat de conclusie dat er een rekenfout
in zit ongefundeerd is. Op internatio
nale bodemdalingssymposia wordt
nogal meewarig gereageerd op de
grootte van bodemdaling in Neder
land, over het algemeen begint men
daar überhaupt pas te meten als er 10
keer zoveel bodemdaling optreedt. Een
krantenartikel over een 'rekenfout'
van 0.25 mm/jaar geeft daar weer een
geheel nieuwe dimensie aan.
Literatuur
[1] F.B.J. Barends, F. Kenselaar, F.H.
Schroder (redactie), Bodemdaling
meten in Nederland. Hoe precies moet
het? Hoe moet het precies? Delft, 2002.
[2] R.C.H. Quadvlieg, Kwantificering
van bodemdaling door gaswinning,
Geodesia 2001, nr. 4, pagina
196-200.
GEO-INFO 2004-4
NAM-NAP(2):
Buitenproportioneel mediageweld