tie vervoer gerekend. De ligging van de taluds worden afge- Fig. 4. leid uit de PAT-bestanden van ToplOVector en geautomati- Digitaal seerd aan de wegen toegevoegd (fig. 4 en 5). Alle overige we- landschapsmodel gen, verhard en onverhard, die niet tot de functie vervoer ToplOVector worden gerekend zijn ook vanuit de legenda van ToplOVec- (blauw) en tor identificeerbaar en worden volgens de nieuwe legenda taludsymbolen toegedeeld naar de functie van het omliggend terrein. (patterning, rood). Het Bestand Bodemgebruilc kent ondergrenzen bij de afbakening van eenheden. Door gebruik te maken van de berekende oppervlakte is van enke le topografische eenheden een voor toewijzing te maken of deze wel of niet tot een bepaalde categorie gaan behoren. Water, aaneengesloten 1 ha of meer, zal tot de hoofdcode binnen- of buitenwater worden gerekend en een van de onderliggende functies toe bedeeld krijgen. Wateroppervlakken, aaneengesloten kleiner dan 1 ha, zul len juist niet tot deze codes gaan beho ren. Aaneengesloten bospercelen gro ter van 1 ha zullen slechts tot enkele functionele categorieën (dagrecreatief terrein, verblijfsrecreatie, bos) kunnen gaan behoren. Deze initiële functionele indeling van terreinen aan wegen, spoorwegen en de hoofdcategorieën water is geauto matiseerd te verrichten en vormt een raamwerk waarbinnen op de overige terreinen een functionele codering overgedragen kan worden. Een pro bleem dat hierbij optreedt en opgelost moet worden is hoe om te gaan met zgn. sliver "-poly go- Fig. 5. nen. Slivers zijn qua vorm vaak schilfervormige vlakken die Voortoewijzing een oneigenlijke combinatie vormen tussen een (klein) deel wegen en water van het vlak van de topografische kaart en de kaart met (kleur) met functionele codes. Deze combinaties vormen een groot ob- ToplOVector stakel in de overzetting van functionele coderingen naar de (blauwe lijnen). geometrie van ToplOVector. Dit type vlakken treedt vooral op wanneer twee kaarten (bestanden) worden gecombi neerd die niet geheel op elkaar passen. Met name bij de eer ste conversie, de overgang van de Bodemstatistiek 1996 naar het Bestand Bodemgebruilc 1996 trad dit veelvuldig op. In deze conversie werden de gedigitaliseerde coördinaten van de bodemstatistiek 1996 en de digitale geometrie van ToplOVector voor het eerst gecombineerd. In principe past dan niets direct op elkaar. Een simpele combinatie van de kaart Bodemstatistielcl996 (0,17 miljoen vlakken) en de topografische kaart (3,2 mil joen vlakken) leert dat er ruim 8,5 miljoen intersecties op treden. Een verregaand geautomatiseerde voorbewerking is daarom noodzakelijk om de conversie te laten slagen. Bij combinatie van kaarten worden topografische vlakken met de geometrie van de Bodemstatistielcl996 doorsneden en moeten met behulp van toewij zingsregels een functionele Fig. 6. Combinatievlakken ToplOVector (blauw) en Bodemstatistiek (rood). code toegewezen krijgen. Topografi sche vlakken aan de rand van de func tionele begrenzingen van 1996 zullen hierbij worden opgedeeld. Hierbij tre den een groot aantal slivers op. In fig. 6 zijn de meest voorkomende ty pen combinaties van vlakken gekarak teriseerd. Code a geeft aan welke vlak ken van de topografische kaart geheel, danwel voor het overgrote deel binnen een functionele categorie liggen. Code b betekent: vlakken die een aanmerke lijk oppervlak kennen en zeer waar schijnlijk een correcte koppeling met de functionele code kennen. Code c duidt op kleine oppervlakken waarvan de vormen zowel slivervormig als vier- kanter kunnen zijn; kenmerk blijft het kleine oppervlak en de foutieve koppe ling van de functionele kaart. Code d zijn de slivervormige vlakken met een groter oppervlak, die wel duidelijk als foutieve koppeling herkenbaar zijn. Verreweg het grootste aandeel in het aantal niet-geldige combinaties zijn de schilfervormige polygonen, weergege ven door de codes c en d die ontstaan bij combinatie van beide kaarten. Bij geautomatiseerde herkenning van de ze foute combinaties, die weliswaar op het oog relatief snel te identificeren zijn, moeten deze vlakken op een ge automatiseerde wijze met generieke kenmerken identificeerbaar gemaakt worden. Hierbij kan je denken aan het oppervlak. Deze is vaak klein in combi natie met een relatief grote omtrek (re latief ten opzichte van vlakken met een gelijk oppervlak die een topogra fisch element begrenzen). De herkenbaarheid van deze foute combinaties moet daarom ook in de re latie oppervlak versus omtrek worden gezocht. De verhouding oppervlak/om trek bij slivers is een kleinere dan die GEO-INFO 2004-5 Slivers

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2004 | | pagina 34