I
classificatiemethode niet beter door het scannen met een
hogere resolutie. Bij het scannen met een lagere resolutie
verdwijnen echter teveel details.
stap 2 georeferentie
De scans zijn vervolgens gegeorefereerd naar het RijlcsDrie-
hoelcstelsel (RD-stelsel). De RD-coördinaten van de hoekpun
ten van de Bonnelcaarten zijn ontleend aan gegevens van de
Topografische Dienst Nederland. Bij de invoering van Rijles
driehoeksmeting aan het begin van de 20ste eeuw zijn deze
r hoekpunten in de stereografïsche projectie berekend [3]. De
geometrische correctie is uitgevoerd met het programma
Erdas/Imaging 8.4 volgens de rubbersheeting methode.
Hierbij worden de vier hoekpunten van het kaartblad aan
gewezen en worden de bijbehorende RD-coördinaten opge
geven. Het programma rekent vervolgens de scan om naar
een bestand voorzien van georeferentie in het RD-stelsel.
Het resultaat hiervan zijn scans met een pixelgrootte van
vijf meter voor de l:25.000-kaarten die met 150 dpi gescand
zijn. Voor de rubbersheeting methode is gekozen omdat
hiermee ook de invloed van de werking van het papier
enigszins gecorrigeerd wordt. Het kaartblad wordt hiermee
heide, water, zandgronden, bebou- Fig. 1Wageningen exact naar de rechthoek gecorrigeerd die door de vier opge-
wing en wegen worden met een speci- op topografische
fielce kleur op de kaart weergegeven en kaarten uit 1870,
kunnen op basis van deze kleur aan 1932,1966 en 1990.
een grondgebruiksklasse worden toe
gekend. De diverse lcartografische ele
menten als symbolen, teksten en arce
ringen die in de kaart voorkomen kun
nen niet op basis van hun kleur aan
een grondgebruiksklasse toegekend
worden. Voor deze lcartografische ele
menten is het grondgebruik meestal
wel aan de hand van de directe omge
ving te bepalen. Figuur 2 geeft schema
tische de ontwikkelde werkwijze weer.
Aggregatie biedt een oplossing voor
het verwerken van de lcartografische
elementen.
geven hoekpunten beschreven wordt. Aangrenzende kaart-
bladen sluiten op deze manier op de hoekpunten altijd
goed aan. Wel lean het voorkomen dat topografische ele
menten tussen lcaartbladen niet goed aansluiten. De oor
zaak hiervan lean liggen in verschillen in werking van de pa
pieren lcaartbladen maar oolc in versieverschillen tussen de
kaarten of onnauwkeurigheden in de kartering. Niet alle
lcaartbladen zijn immers in hetzelfde jaar verkend. Andere
methoden voor georeferentie zoals het opzoeken van tien
tallen referentiepunten op het kaartblad zijn bijzonder tijd
rovend en leveren lang niet altijd een beter resultaat op.
Veel potentiële referentiepunten op oude kaarten, zoals
kruisingen van wegen, zijn nu verdwenen of verplaatst.
stap scannen
De eerste kaart waarvan het grondge
bruik is omgezet naar geodata is de
Bonnelcaart van rond 1900 geweest. Bij
de uitvoering van het project in 2000 is
besloten om deze kaarten met 150 dpi
en 24 bit RGB-kleurdiepte te scannen.
Dit was vooral ingegeven door de
kosten en capaciteit van opslagmedia.
Tijdens het testen van de classificatie
methode is gebleken dat scans die met
150 dpi gemaakt zijn, voldoende detail
bevatten en zeer geschikt zijn voor het
classificatieproces. Een pixel van de ge
scande kaart komt bij het scannen met
150 dpi overeen met ongeveer vijf me
ter in werkelijkheid. De kwaliteit van
de classificatie wordt bij de gebruikte
Fig. 2. Globale
werkwijze bij de
ontwikkeling
van het HGN.
fii kïrt tii k
PllPtriff
rr*irfilr
I MvIïw^
\Wi
Ml Mtf
■lacrJ-uri
GEO-INFO 2004-6
NI Ruei
1. dlfl
C 1*?/ f
I ElMlli
'fE+.T
«ÉAiJlffil
II IjI -u'twr
Vj iixxp ff
I
245