ding geeft. Wanneer de thans door de wetgever beoogde algemene regeling voor alle soorten ondergrondse infra structuur tot stand mocht komen, laat zich een soortgelijke aanpak over de hele linie denken. In ieder geval zal de behoefte aan een dergelijke leidingrechtenregistratie verder toenemen, wanneer gevolg wordt gegeven aan de voorgenomen privatisering van de nutsbedrijven. Vooruitlopend daarop wordt in de nieuwe artikelen 10a Elektriciteitswet 1998 en 3b Gaswet reeds bepaald dat de onafhankelijke netbeheerders moe ten beschikken over de economische eigendom van de door hen beheerde netten. Dit maakt een overdracht van het gebruiksrecht door de energiebe drijven aan deze beheerders noodzake lijk. Bij privatisering zal volgens de plannen van minister Brinkhorst zelfs een splitsing van deze bedrijven moe ten plaatsvinden in een productie- en/of leveringsbedrijf enerzijds en een netwerkbedrijf anderzijds, waarbij ook de juridische eigendom in handen van laatstgenoemd bedrijf zou moeten komen. Zelf heb ik een minder ver gaand alternatief bepleit: alleen de blote juridische eigendom in over heidshanden en de economische ei gendom in de vorm van een erfpachts- recht bij de netbeheerder, zonder dat deze van het moederbedrijf behoeft te worden afgesplitst [de Haan, 2004b]. Hoe dit zij, in alle gevallen staat er veel op stapel wat de toekomstige juridi sche ontwikkelingen rond kabels en leidingen en de openbare registratie ervan betreft. Zo'n registratie geeft ook de mogelijkheid eindelijk eens or de op zaken te stellen met betrekking tot de grote verscheidenheid van rech ten op de grond, op basis waarvan de leidingen zijn gelegd. Die verscheiden heid wordt veroorzaakt door het feit dat de Belemmeringenwet Privaat recht wel het opleggen van een ge- doogplicht voor aanleg en onderhoud mogelijk maakt, maar niet de gedwon gen vestiging van een opstalrecht. Hoe wel zo'n zakelijk recht om eigendom van in dit geval kabels en leidingen in of op andermans grond te hebben ver reweg het meest voor de hand ligt, lukt de vestiging ervan vaak niet wan neer de grondeigenaar slechts bereid is op andere wijze toestemming te ver lenen, bijvoorbeeld via een eenvoudige overeenkomst of vergunning. Reeds in een preadvies van 1973 heb ik daarom de mogelijkheid van een gedwongen vestiging van een opstalrecht via de Belemmeringenwet of de Onteigeningswet bepleit, een pleidooi dat inmiddels na volging heeft gevonden [van den Berg 1997]. Nu de privati sering en dus de wenselijkheid van overdraagbaarheid van leidingrechten voor de deur staat, wordt deze kwestie van steeds groter belang. In ieder geval zal met het oog op de rechtszekerheid een openbare registratie ook van de betref fende overeenkomsten en vergunningen of toestemmingen mogelijk moeten worden gemaakt, zodat derden, bijvoor beeld gravers, kunnen nagaan niet alleen waar leidingen in de grond zijn gelegd, maar ook uit hoofde van welke rechtstitels. Het ligt het meest voor de hand de leidingrechtenregistratie in de Kadasterwet te regelen. Dit geldt niet alleen voor de re gistratie van de netwerken als geheel, maar ook voor de per ceelsgewijze weergave van de onderscheiden leidingrechten op de grond. Voor de inschrijving van overeenkomsten en andere feiten die slechts persoonlijke rechten geven is inge volge art. 3:17 lid 2 BW een bijzondere wetsbepaling vereist, waarvoor de Kadasterwet de aangewezen plaats vormt. De belangrijkste wetsteksten Burgerlijk Wetboek Boek 5, Zakelijke rechten Artikel 20 De eigendom van de grond omvat, voor zover de wet niet anders bepaalt: a. de bovengrond; b. de daaronder zich bevindende aardlagen; c. het grondwater dat door een bron, put of pomp aan de oppervlakte is gekomen; d. het water dat zich op de grond bevindt en niet in open gemeenschap met water op eens anders erf staat; e. gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, het zij door vereniging met andere gebouwen en werken, voor zover ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak; f. met de grond verenigde beplantingen. Wet van 19 oktober 1998, houdende regels inzake de telecommunicatie (Telecommunica tiewet) Artikel 5.6 1. De aanleg van kabels en netwerkaansluitpunten door de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk in en op gronden, alsmede in en aan gebouwen van anderen brengt geen wijziging in de eigendom van hetgeen is aangelegd. 2. Dit artikel is mede van toepassing op kabels en netwerkaansluitpunten aangelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel. Wet van 2 juli 1998, houdende regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet 1998) Artikel 10 1. Het landelijk hoogspanningsnet omvat de netten die bestemd zijn voor transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 220 kV of hoger en die als zodanig worden bedreven, alsmede de landsgrensoverschrijdende netten op een spanningsniveau van 500 V of hoger. 2. De rechtspersoon die een recht van gebruik heeft van meer dan de helft van de totale circuitlengte van het landelijk hoogspanningsnet wijst, na overleg met de andere rechtspersonen die een recht van gebruik hebben van dat net, voor het beheer van dat net een naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder aan. 3. Degene aan wie een ander net toebehoort dan het landelijk hoogspanningsnet, wijst voor het beheer van dat net een of meer naamloze of besloten vennootschappen als netbeheerder aan. 4. Onverminderd artikel 14, eerste en tweede lid, geldt een aanwijzing als bedoeld in het tweede of derde lid voor een periode van tien jaar, te rekenen vanaf de dag waarop Onze Minister heeft ingestemd met de aanwijzing op grond van artikel 12, tweede lid. GEO-INFO 2004-10

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2004 | | pagina 23