moet worden aan elektronische appa
ratuur waarmee de ondergrond kan
worden verkend. Daarvoor bestaat al
het een en ander maar dat is nog verre
van ideaal. Daar ligt dus een opgave
voor de industrie, de techniek dus,
niet voor de wetgever.
Ook de weg die De Haan propageert
(samenwerking tussen Kadaster en
KLIC) en de door hem aangedragen ar
gumenten voor een centrale registra
tie kunnen niet overtuigen. Het is alle
maal heel erg juridisch-technisch, wel
haast notarieel gedacht en veroor
zaakt alleen maar weer grotere bu
reaucratie terwijl het niets oplost.
De Haan ziet de samenwerking tussen
Kadaster en KLIC zodanig dat de eerst
genoemde de eigendoms- en andere ju
ridische gegevens van de leidingen ver
schaft en de tweede de ligginggege-
vens (lees: legginggegevens). Aldus zou
vervaardiging van overzichtlcaarten
van alle leidingen, gelegen in een be
paald gebied mogelijk worden.
De eerste vraag is natuurlijk hoeveel
dat allemaal zou moeten gaan kosten
en hoe (en: hoe intensief) het moet -
en: kan - worden bijgehouden.
Als voordeel noemt De Haan dat der
den, bijvoorbeeld gravers, niet alleen
kunnen nagaan waar leidingen in de
grond zijn gelegd maar ook uit hoofde
van welke rechtstitels zulks is ge
beurd. Grondroerders hebben echter
geen enkel belang bij kennisname van
de juridische status van wat er in de
grond ligt. Zij moeten alleen maar we
ten wat het is en waar het ligt. Waar zij
wél behoefte aan hebben, is een duide
lijk adres waar zij eventueel nadere de
taillering kunnen krijgen wanneer die
nodig is (dwarsprofielen, aansluit-
schetsen, en dergelijke). Dat is altijd de
(net)beheerder want deze detaillerin
gen zijn weer van geen enkel belang
voor een centrale autoriteit die de lei
dingen registreert. De grondroerder
zal dus toch weer verwezen moeten
worden en mij wil niet duidelijk wor
den welk verschil dat voor hem ople
vert ten opzichte van de huidige situa
tie waarin hij bij het KLIC één centrale
melding doet en dan van alle beheer
ders de tekeningen krijgt en dus me
1 1
1
teen weet bij wie hij moet zijn voor
eventuele detaillering waaraan hij be
hoefte mocht hebben.
Voor wat de huidige situatie betreft
noemt De Haan ook - en hij volgt daar
mee het voetspoor van de minister - de
omstandigheid dat deelname aan KLIC
niet wettelijk verplicht is voor de be
heerders en dat de grondroerders ook
niet wettelijk verplicht zijn om hun
werkzaamheden bij KLIC aan te mel
den. Dat is volstrekt correct maar zon
der belang want in de praktijk nemen
alle beheerders al deel aan KLIC (en ze
betalen ook de kosten ervan!) en vol
gens vaste jurisprudentie wordt het
niet-doen van een KLIC-melding aange
merkt als fataal tekortschieten door de
grondroerder, inclusief 'omlceringsre-
gel' (het causaal verband wordt ver
ondersteld). Verzekeraars verlenen in
zo'n geval ook geen polisdekking dus:
wie geen KLIC-melding doet draait zelf
op voor de schade. Een wettelijke
plicht voegt inhoudelijk dus niets toe.
Wel zou een verbetering kunnen zijn
dat de grondroerders de resultaten van
hun onderzoek ter plaatse kunnen
terugmelden aan de beheerders, die
naar aanleiding daarvan hun gegevens
verbeteren. Dat suggereert ook de mi
nister [Ministerie 2004]. Hierbij ont
staat echter een nieuw juridisch pro
bleem want de beheerder kan natuur
lijk niet aansprakelijk worden gehou
den voor de eventuele onjuistheid van
die door derden aangeleverde gege
vens.
Dan is er het probleem van het overvol
raken van de ondergrond. De in Enge
land onder Thatcher ontstane trend
overheidsdiensten te privatiseren is
kritiekloos overgenomen. Wij beschik
ken in Nederland over netten die tot
de beste ter wereld behoren. Ze zijn
aangelegd door overheidsinstanties
die gerund werden door technici. Die
hadden maar één doel: een zo mooi
mogelijk net. De kosten speelden geen
rol want die werden omgeslagen over
alle verbruikers. Niemand beseft ken
nelijk nog hoe dat zo is gekomen. Oor
spronkelijk waren bijvoorbeeld de
elektrische netten particulier initiatief
en eigendom. In de eerste decennia
van de twintigste eeuw hebben overhe-
GEO-INFO 2005-3
1