lean een visualisatie afleiden op basis van deze hoogte-
waarde, waarbij automatisch zijvlakken aan de objecten
worden gekoppeld. Doordat de achterliggende geometrie
nog volledig 2D is, ondersteunt een dergelijk model geen
3D analyses, al is het voor bijvoorbeeld het plannen van de
plaatsing van GSM-antennes al heel aardig dat men kan
zien welke gebouwen nu echt hoog zijn en of er vrij zicht is
richting het te bestrijken gebied.
Fig. 3
3D visualisatie
o.b.v. 2D geometrie
en toegevoegd
hoogteattribuut
Een volgende stap kan het toevoegen van hoogte-informatie
op geometrieniveau in plaats van op attribuutniveau zijn.
Omdat 3D modelleren in vergelijking met 2D modelleren
een stuk complexer is, wordt vaak geprobeerd om 3D mo
delleren te omzeilen door in 2,5D te werken. Deze aanpak is
zeer geschikt voor het modelleren van terreinhoogten, aan
gezien het aardoppervlak in het algemeen beschreven kan
worden met een enkele hoogte waarde op elke x,y-positie
(fig. 4a). Deze hoogtegegevens zijn ook te combineren met
2D data, in dit geval percelen (fig. 4b). Na integratie (figuur
4c) zijn deze percelen in 2,5D bekend.
Het grootste nadeel van modelleren in 2,5D is dat het niet
mogelijk is om meerdere oppervlakken op één x,y-locatie en
Fig. 4
a. Hoogtemodel
b. 2D percelen
c. Integratie van
percelen met
hoogtedata
verticale vlakken te modelleren. Meer
dere vlakken op dezelfde x,y-locatie ko
men bijvoorbeeld voor bij viaducten,
waar twee wegen elkaar ongelijkvloers
kruisen. Om toch in 2,5D te kunnen
blijven werken, kan men kiezen voor
een zogenaamde multi-layer aanpak
[Simonse, 2000]. In fig. 5 is te zien hoe
een dergelijk viaduct in twee lagen
kan worden gemodelleerd.
De 2,5D modellen, inclusief de multi
layer aanpak, voldoen voor het model
leren op niet al te grote schaal, maar
het modelleren van door de mens ge
maakte complexe objecten is zo goed
als onmogelijk in 2,5D. Fig. 6 geeft een
voorbeeld van dergelijk complex meer
voudig ruimtegebruik. In deze plan
nen voor het nieuwe station WTC op
de Amsterdamse Zuidas lopen zowel
de snelweg, spoorbaan en metrolijn in
tunnels, waarop onder andere het sta
tion en kantoren gebouwd worden.
Om complexe 3D objecten zoals in fig.
6 goed te kunnen modelleren, is het
gebruik van een 3D primitieve (volu
me) nodig, naast de 0-2D primitieven
punten, lijnen en vlakken. Omdat 3D
modellen leiden tot snel toenemende
complexiteit en meer dataopslag vra
gen, is het ook mogelijk om 2,5D en 3D
modellen met elkaar te combineren.
Hiermee wordt modelleren maatwerk:
als de situatie erom vraagt, wordt er in
3D gemodelleerd, anders wordt er in
2,5D gemodelleerd. Deze pragmati
sche aanpak wordt ook binnen dit
onderzoek gehanteerd. Dit sluit aan
bij de waarneming dat voor grote de
len van Nederland de modellen alleen
natuurlijk terrein hoeven te represen
teren en dat dat in principe van nature
2,5D is. Daarnaast is deze keuze ook
deels het gevolg van de mogelijkheden
van bestaande algoritmen voor het af
leiden van triangulaties. In 2D en 2,5D
is hier veel onderzoek naar gedaan, in
3D een stuk minder.
Keuze voor 3D modelleertechniek
Een belangrijke ontwerplceuze is die
van de selectie van de 3D modelleer
methode, waarbij elke methode zijn ei
gen sterke en zwakke punten kent. Er
bestaat een ruime variatie aan metho
den, zoals 'primitive instancing' (ob
jecten worden beschreven met een set
parameters), boundary-representaties
(objecten worden beschreven met de
grenselementen zoals punten, lijnen
GEO-INFO 2005-3