te zicht onder water een grote belem mering vormt. De (toenemende) aanleg van nieuwe infrastructuur (verdiepen van vaarwe gen, inpoldering en het project 'ruim te voor rivieren') zorgt voor steeds meer toevalsvondsten, wat een vertra ging en belemmering van deze projec ten vormt. Hierdoor ontstaat steeds meer behoefte aan efficiënte meet technieken toegespitst op onderzoek onder water. De meest gebruikte tech nieken op dit moment zijn de side scan sonar en in toenemende mate de multibeam. Deze laatste techniek is vergelijkbaar met het AHN maar dan ingezet voor gebruik onder water. Het resultaat is een gedetailleerd morfolo gisch model van de waterbodem waar bij objecten die op de bodem liggen of uit de bodem steken in een hoge reso lutie zichtbaar gemaakt kunnen wor den (fig. 4). Dankzij de snelle ontwik keling in de computertechnologie is het nu mogelijk om de volledige capa citeit van de multibeam op een relatief goedkope manier te benutten. Met de ze techniek is het echter alleen moge lijk om het waterbodemoppervlak in kaart te brengen. Het opsporen van objecten die begra ven zijn in de waterbodem is veel lasti ger. Speciaal hiervoor heeft Rijkswa terstaat van 2001 tot 2004 het project IMAGO (Innovatief Meten Aan Gezon ken Objecten) uitgevoerd [Imago pro jectgroep, 2003]. Hierbij zijn diverse geofysische technieken getest waaron der 3D seismielc en georadar. Conclu sie van het project was dat er verschil lende goede opsporingstechnieken bestaan maar dat de in zet van een bepaalde techniek sterk afhankelijk is van de geologie, bodemsamenstelling en milieu (zoet of zout) van een onderzoeksgebied. GIS bleek hieraan een waardevolle bijdrage te kunnen leveren. In een pilot werden alle be staande informatie van het IJsselmeergebied en een deel van de Waddenzee ondergebracht in een GIS. Hierbij ont stond de mogelijkheid om snel verschillende informatie te combineren en analyseren waardoor het eenvoudiger werd om voor een aanvullende geofysische onderzoeksmethode te selecteren. De resultaten van deze GIS-pilot zal in de toe komst worden opgenomen in WADI, de nationale waterda tabase van Rijkswaterstaat. De uitvoering van archeologisch veldwerk is een kostbaar en langdurig proces. Behalve dat de analoog ingetekende grondsporen en vondsten ingemeten dienen te worden, moeten deze gegevens vervolgens omgezet worden in digi tale data. De wetenschappelijke analyse gebeurt immers al sinds het midden van de jaren negentig met behulp van GIS- programma's als Mapinfo en Arcview. De hoge kosten die met dit proces gemoeid waren, leidden tot een verkennen de studie naar de introductie van nieuwe digitale meettech nieken in het archeologische veldwerk. Belangrijk hierbij is niet alleen de betrouwbaarheid van de meetresultaten maar ook de mogelijkheid om ingevoerde gegevensbestan den aan de verkregen kaartbeelden te koppelen. Om die reden is vooralsnog afgezien van de introductie van laser scans maar gekozen voor het gebruik van Robotic Total Stations. Archeologische sporen kunnen, door één persoon, direct als digitale polygonen ingemeten worden. Op de foto (fig. 5) is Fig. 4. een opgravingsput te zien die met een Robotic Total Station Voorbeeld van een in kaart wordt gebracht. De archeologische sporen zijn te multibeambewerking: zien als verkleuringen in de grond en zijn voor de duide- gedeeltelijk begraven lijlcheid ingekrast. Ze worden getekend door een aantal scheepswrakje op de punten langs de omtrek ervan te meten met behulp van de bodem van de Maas. prismastolc. Het meetapparaat wordt op afstand bediend TA' GEO-INFO 2005-10 Gebruik van Robotic Total Stations

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2005 | | pagina 41