In een GML-bestand is bij iedere geometrie te achterhalen in welk ruimtelijk referentiesysteem de coördinaten be schreven zijn. Dit gebeurt door te verwijzen naar de code die het referentiestelsel heeft in de EPSG-database (www.epsg.org/Geodetic.html). Omdat alle coördinaten binnen TOPIONL alleen een X- en een Y-coördinaat hebben, wordt het EPSG-coördinaat referentiesysteem met de code 28992 gebruikt waarin de RD-coördinaten in meters wor den uitgedrukt. Voor RD+NAP is nog geen EPSG-code be schikbaar: EPSG-code 7408 is hiervoor niet geschikt, omdat in dit referentiesysteem de coördinaten in lengte- en breed tegraden worden uitgedrukt, en niet in meters. Momenteel worden alle hoogtes binnen TOPIONL als los attribuut door gegeven. Door de tijd heen ontstaan objecten, veranderen ze en ver dwijnen ze weer. Als een object verandert (bijvoorbeeld de wijziging van een attribuut) ontstaat er een nieuwe versie van dat object. Bij levering wordt een nieuwe versie van dat object geleverd. De attributen versieBeginTijd en versie EindTijd van de verschillende versies geven aan in welke pe riode welke versie van het object geldig is. Zolang een object nog actueel is, is de objectEindTijd van dat object niet ingevuld. Zodra het object niet meer bestaat wordt een versie van dat object geleverd waarin de object EindTijd is ingevuld. Dit betekent in feite dat het object ver- Fig. 2. De TOPI ONL wijderd kan worden. Soms verandert een object zo ingrij- lijst voor TypeLand- pend dat er eigenlijk sprake is van een nieuw object. Voor TOPIONL zijn exacte regels beschreven wanneer dit het ge val is. In dit geval zal het oude object verwijderd en een nieuw object opgevoerd worden. Door bij het nieuwe object de relatie 'ontstaanUit' in te vullen, lean verwezen worden uit welke objecten het nieuwe object ontstaan is. Bij lever ing in GML kan handig gebruik gemaakt worden van deze temporele attributen: de meest voor de hand liggende vorm is een momentopname op een bepaald tijdstip. Uit de data base worden de dan geldende objecten geselecteerd op basis van de obj ectBegintij d en objectEindtijd. De tweede moge lijkheid is een 'was-wordt'-levering over een bepaalde perio de. Alleen de vervallen en nieuwe objecten (geselecteerd op basis van hun temporele attributen) worden in de levering meegenomen en omgezet naar GML. Bij deze leveringsvorm speelt ook de vraag of eventuele tussenversies van objecten geleverd moeten worden. (Deze zijn te achterhalen via de temporele attributen op versieniveau.) De laatste smaak is een totaallevering over een hele periode, dat wil zeggen: alle objecten die aan het begin van de periode bestonden, aange vuld met alle in de periode vervallen en nieuwe objecten (in clusief de eventuele tussenversies). Hoewel er dus drie (of zelfs vier) smaken van levering te onderkennen zijn, passen deze allemaal in hetzelfde GML TOPIONL-Schema, en hier voor hoeven dus geen schema/model varianten ontwikkeld te worden. TDKadaster onderzoekt aan welke vormen van le veringen de meeste behoefte is. Dit zal zeker de traditionele levering van een momentopname zijn maar, zeer waar schijnlijk (met de meer continue bijhouding van de gege vens), zal er ook een 'was-wordt'-product komen. gebruik is een uitbreiding van die van NEN3610. Voor veel attributen wordt binnen TOPIONL gebruikt gemaakt van lijsten met mogelijke waardes. Voor een groot deel zijn deze lijsten gebaseerd op de lijsten zoals gepubliceerd in de NEN3610:2005. In deze nationale norm zijn alleen waardes opgenomen die algemeen geldend zijn voor meer dere sectoren binnen Nederland. Binnen het sectormodel (TOPIONL) kunnen deze lijsten uitgebreid wor den met de voor die sector specifieke waardes. Deze mogen echter niet in tegenspraak zijn met al bestaande waardes. Zie bijvoorbeeld de lijsten voor TypeLandgebruilc van NEN3610: 2005 en TOPIONL in fig. 2. In een GML- document bestaat de mogelijkheid bij iedere waarde te vertellen wie verant woordelijk is voor de definitie van die waarde. Dit gebeurt door aan een attri buut een CodeSpace toe te voegen. Zo zal het typeLandgebruilc van een ter rein er zo uitzien in GML: <toplOnl TypeLandgebruilc codeSpace="http://www.ravi.nl/nen36 10">heide</topl0nl:typeLandgebruilc> -5 nu mural mi» TypaLorrdtfibfiik LfMfttaiJft «gnfetec* hos tafi tul ha Mi Aan de NEN3610 codeSpace is nu me teen te zien dat hier heide, zoals gede finieerd door NEN3610:2005, wordt be doeld terwijl een als volgt gecodeerde fruitkwelcerij van TOPIONL is: <toplOnl TypeLandgebruilc codeSpace="http://www.tdlcadaster.nl/ top 10 nl>frui tlcwelcerij top 1 Onltype Landgebruilc> Oolc is het mogelijk in de codeSpace rechtstreeks te verwijzen naar de defi nitie van een begrip. Je kunt een GML- document maken met begripsdefini- ito*» itfjcLaitijrtiiufti baaaflihtÉBB, s^ffitfralnu bwrnliwfciit b ta jyiiMri hi>s: hr.rt-15 ■tadtfurtar düdHlEAiMf fiiri|cwFfc-ufc hrida arijdaartf ITPlrifl jpacrtiurtkaaim zni'J GEO-INFO 2005-11 «•y-tihnj IMST l-n j nznlrl' -Pm tiii'1: .1 nn I-ui? lu-ifiH/iJI-l Imi M riariiFini Inn (pt4Tïif| til I J n> i m a mfciir Ruimtelijke Referentiestelsels en 3D Volgen van objecten door de tijd en was- wordt leveringen Coderingen

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2005 | | pagina 20