Fig. 5. Twee voorbeelden van het gebruik van ondergronden voor streekplankaarten (vergelijk ook met de streekplankaart in fig. 4).
Voor beide plankaart-fragmenten is de Top50raster als ondergrond gebruikt, maar op een verschillende wijze.
Links: Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2001, kaart Zuid (geactualiseerd, 1 juni 2005), oorspronkelijke schaal 1:50.000.
Rechts: Streekplan Zuid-Holland Oost, deel 15 (vastgesteld op 12 november 2003), oorspronkelijke schaal 1:50.000.
legt een verband tussen de huidige
geografische situatie en de geografi
sche situatie als het plan zal zijn gerea
liseerd. Volgens de huidige wet dienen
de planlcaarten te worden getekend op
een duidelijke planondergrond met, af
hankelijk van het plantype, een mini
male schaal. Waaraan een duidelijke
ondergrond dient te voldoen, is niet
nader gespecificeerd. In de praktijk
blijkt dat voornamelijk de voorhanden
zijnde kadastrale en topografische be
standen als planondergrond worden
gebruikt: de GBKN, kadastrale kaart en
topografische bestanden van TD Ka
daster. Daarnaast maken provincies en
nationale overheden ook regelmatig
gebruik van zelfvervaardigde onder
gronden, die zijn gebaseerd op de be
staande topografische bestanden. In
de eerste fase van het planproces kiest
de planvervaardiger de planonder
grond. Daarbij is de schaal van de plan
kaart doorslaggevend. Dit leidt ertoe
dat ondergronden niet eenduidig wor
den gebruikt (fig. 5).
In een internetomgeving kunnen de
thematische gegevens apart van de
ondergronden worden beheerd. Dit
biedt veel voordelen, zoals meervou
dig gebruik van planondergronden,
ontsluiting van de ondergronden van
af de bron, selectiemogelijkheden van
plan- en ondergrondobjecten en het
aanpassen van de ondergrond bij in-
en uitzoomen. Ook is het in de inter
netomgeving mogelijk de planinfor
matie niet alleen samen met de oor
spronkelijk gebruikte ondergrond te
visualiseren maar bijvoorbeeld ook
met een actuele ondergrond om te kijken hoe ver de ont
wikkeling van een plan gevorderd is. Deze combinatiemo
gelijkheden vereisen een goed beheer van verschillende
ondergronden. De vraag is wel of de functionaliteit van
combineren onbeperkt ter beschikking moet komen van al
le typen plangebruikers (deze typering komt verderop aan
de orde).
Het digitale gebruik van ruimtelijke plannen biedt ook nog
een ander voordeel omdat de ondergronden kunnen wor
den aangepast aan het beoogde gebruik. De huidige plan
ondergronden zijn statisch en aanbod-gestuurd omdat er
wordt uitgegaan van bestaande topografische producten.
Daardoor zijn deze ondergronden niet altijd optimaal ge
schikt om gebruikt te worden als (digitale) lcaartonder-
grond. In een digitale omgeving kunnen de ondergronden
dynamisch worden gegenereerd en worden toegesneden op
het gebruik als planondergrond.
Een belangrijke conditie voor planondergronden in een
internetomgeving is standaardisatie. DURP streeft immers
naar digitale uitwisseling van ruimtelijke plannen. Dit is al
leen mogelijk als de ruimtelijke plannen, inclusief de
ondergronden, worden gestandaardiseerd. Er moeten dus
specifiekere eisen voor de ondergronden worden opgesteld
dan alleen het voorschrift dat ze 'duidelijk' moeten zijn en
aan een minimale schaal moeten voldoen.
Het DURP-ondergrondenproject
Wanneer een puur technische oplossing wordt gezocht
voor de hierboven geschetste vraagstukken, kan achteraf
blijken dat de oplossing niet bruikbaar is voor de beoogde
gebruikers en het beoogde gebruik. Daarom hebben de ge
bruikers een centrale rol gekregen in het onderzoek. Zeker
voor DURP is dit van belang omdat DURP bijvoorbeeld ook
de interactie tussen burger en overheid moet verbeteren.
Belangrijk is dus dat de plannen ook eenduidig moeten
kunnen worden geïnterpreteerd door burgers die niet be
schikken over de kennis en vaardigheden waarover geo-in-
formatici en planmakers beschikken.
123
GEO-INFO 2006-3