liteit om meer complexe objecten te vormen. Het model is gebaseerd op de theorie van de Poincaré-algebra en heeft daarmee een solide fundament. 3D-topografisch model in een TEN-datastructuur Als we topografie zien als de verzame ling van fysieke objecten kunnen er twee opmerkingen worden gemaakt voor wat 3D-topografisch modelleren betreft: 1. de fysieke objecten hebben per defi nitie een inhoud (volume). Er be staan in de werkelijkheid geen ech te punt-, lijn- of vlalcobjecten; er be staan slechts punt-, lijn-, of vlalcre- presentaties op een gegeven genera lisatieniveau. Welke weergave zou moeten worden gebruikt is aange geven in het Digitaal Cartografisch Model (DCM), maar niet in het Digi taal Landschaps Model (DLM) dat de 3D-topografie bevat; 2. de fysieke werkelijkheid kan be schouwd worden als een volume- partitie: een verzameling van niet- overlappende volume-objecten die tezamen de te modelleren ruimte geheel vullen. Als gevolg hiervan zijn objecten als 'aarde' en 'lucht' expliciet onderdeel van de fysieke werkelijkheid en dus van het mo del. De topografische gegevensverzameling bestaat dus uit volumeobjecten. Toch kunnen in sommige gevallen ook vlak- objecten nuttig zijn aangezien deze be langrijke overgangen markeren tussen twee volumeobjecten. Vlalcobjecten kunnen hun eigen attributen hebben, zoals oppervlaktemateriaal en kleur, maar ze kunnen niet bestaan zonder de aanwezigheid van deze volumeobjec ten. Een vlalcobject kan worden gezien als de eerste afgeleide van een volume object (en dit zou herhaald kunnen worden voor lijn- en puntobjecten). In het UML-klassediagram (fig. 3a en 3b) zijn de vlalcobjecten dan ook als associ atieklassen gemodelleerd. De keuze om expliciet Tucht' en 'aarde'-objecten mee te nemen (eigen lijk de 'lege' ruimte tussen de fysieke objecten) is mede ingegeven door het feit dat deze 'lege' ruimte vaak het onderwerp van analyse is. In geval van modelleren van luchtverontreiniging, dijkdoorbraak of overstroming, is de gebruiker geïnteresseerd in wat er met deze 'lege' ruimte gebeurt. Poincaré algebra De TEN is de 3D-tegenhanger van het welbekende TIN (getri- anguleerd onregelmatig netwerk). Behalve knopen, zijden en driehoeken, bestaat een TEN uit tetraheders voor het re presenteren van volumeobjecten. Knopen, zijden, driehoe ken en tetraheders zijn alle simplexen, dat wil zeggen de meest eenvoudige primitieven in de gegeven dimensie. Het modelleren van 3D-objecten met simplexen is beschreven door [Carlson, 1987]. Het gebruik van simplexen heeft een aantal voordelen: 1. simplexen zijn goed gedefinieerd: een lcD simplex wordt begrensd door k+1 (lc-l)D simplexen [Egenhofer et al, 1989]; voorbeeld: een 2D-simplex (driehoek) wordt be grensd door drie lD-simplexen (zijden); 2. vlakheid van elke driehoek, aangezien drie punten per definitie in een vlak liggen; 3. elke simplex is convex, ongeacht de dimensie. Een direct gevolg van het goed gedefinieerde karakter van simplexen en daarmee een TEN, is de beschikbaarheid van 3D-topologische relaties. Daar waar in 2D (TIN) veel belang rijke topologische relaties zijn gerelateerd aan de zijde (bij voorbeeld: een zijde heeft een driehoek links en een drie hoek rechts), zijn in 3D veel van de belangrijke relaties te vinden op het niveau van de driehoek. Elke driehoek be grenst twee tetraheders. Links en rechts zijn betekenisloos in 3D maar via de ordening van de zijden binnen een drie hoek lean de richting van de normaalvector van de driehoek worden bepaald. Hiermee lean dus een tetraheder in positie ve en negatieve richting worden aangegeven. De n-dimen- sionale simplex wordt gedefinieerd door n+1 knopen en dit wordt als volgt genoteerd: Sn <x0,...,xn>. De eerste vier simplexen zijn dus respectievelijk van OD naar 3D: S0 <x0>, S2 <x0, x2>, S2 <x0, x2, x2>, en S3 <x0, x2, x2, x3>. De (n+1) knopen geven (n+1)! combinaties van deze knopen, oftewel resp. 1, 2, 6 en 24 opties voor OD, 1D-, 2D- en 3D-simplexen. Voor S2 zijn de twee combinaties <x0, x2> and <x2, x0>, waarvan de eerste (van begin naar ein de) positief wordt genoemd en de tweede negatief (-). De 2D-simplex heeft zes combinaties S2: <x0, x2, x2>, <x2, x2, x0>, <x2, x0, x2>, <x2, x2, x0>, <x0, x2, x2> en <x2, x0, x2>. De eer ste drie hebben de tegenovergestelde oriëntatie aan de tweede set van drie, dus er lean worden gesteld dat <x0, x2, x2> - <x2, x2, x0>. De positieve oriëntatie is tegen de lclolc indraaiend en de negatieve oriëntatie is met de lclolc meedraaiend (-). Voor de 3D-simplexS3 <x0, x2, x2, x3> zijn er 24 verschillende combinaties, waarvan er twaalf gerela teerd zijn aan de positief georiënteerde tetraheder alle normaalvectoren wijzen naar buiten) en de overige twaalf betreffen de negatief georiënteerde tetraheder (-, alle nor maalvectoren wijzen naar binnen). Aangezien er dus ver schillende equivalente notaties zijn, is het handig om een afspraak te maken over de voorkeursnotatie, bijvoorbeeld de combinatie met positieve oriëntatie met knopen met de GEO-INFO 2006-5

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2006 | | pagina 27