variatie wordt gemodelleerd met een
sferisch harmonische functie (fig. 3).
Op basis van herhalingsmetingen
blijkt de nauwkeurigheid van zo'n lca-
libratie ongeveer 1 mm te
[Schmitz e.a., 2004].
zijn
Het kalibreren van de antenne met de
hele mast was niet mogelijk omdat de
stalen buis van de mast te zwaar zou
zijn voor de lcalibratierobot. Aange
zien objecten in de directe nabijheid
van de antenne bovendien de meeste
invloed hebben, is alleen het bovenste
en dus belangrijkste deel van de mast
gebruikt voor de herlcalibratie. Dit om
vatte het 10 cm lange tussenstukje, de
bevestigingsbout met richtmerlc en de
twee ronde platen met stelschroeven
om de bovenplaat horizontaal te kun
nen stellen (fig. 4).
De verschillen tussen de lcalibratie met
en lcalibratie zonder het bovenste deel
van de antennemast in het gemiddel
de fasecentrum zijn 3 mm voor de fre
quentie LI en 9 mm voor L2. De ver
schillen zijn het grootst voor de hoog
tecomponent. De elevatie- en azimut-
afhanlcelijke variaties rond dit ge
middelde verschillen voor de twee
lcalibraties maximaal 3 mm voor LI en
8 mm voor L2 (fig. 5). De invloed van
de antennebevestiging en de directe
omgeving van de antenne op het fase
centrum wordt het 'near-field-effect'
genoemd. Dit effect wordt voorname
lijk veroorzaakt door zeer lang perio
diek multipath en elektromagnetische
interactie tussen de antenne en objec
ten in de nabijheid [Schmitz e.a., 2004].
Fig 3.
Gemodelleerde
fasecentrumvariatie
van PG Al-antenne
met het bovenste
deel van de mast.
Fig 4.
Kalibratierobot met
NETPOS-antenne en
het bovenste deel
van de mast.
,„l
- a m}
9
Door gebruik te maken van de correcties van nieuwe
antennelcalibratie verdween de hoogtefout van 31 mm in
de positiebepaling van de rover. Dit is opmerkelijk aange
zien de verschillen in het gemiddelde fasecentrum en de
fasecentrumvariatie beide kleiner zijn dan een centimeter.
Bovendien zou men verwachten dat het near-field-effect op
het gemiddelde fasecentrum weg valt tegen dezelfde fout
in de coördinaatbepaling van het referentiestation.
Een klein near-field-effect kan een veel groter gevolg heb
ben voor de RTK-metingen met een rover. Volgens Geo++
zijn hiervoor drie redenen. Ten eerste is het effect op de
ionosfeervrije lineaire combinatie door de verschillende in
vloed op de LI- en L2-frequentie ongeveer drie keer zo groot
als het effect op het fasecentrum zelf. Dit effect is aanwezig.
Het verschil tussen de fasecentrumvariaties van de twee lca
libraties is voor de ionosfeervrije lineaire combinatie
daardoor groter: maximaal 17 mm (fig. 6). Ten tweede
wordt het near-field-effect versterkt door iedere vorm van
troposfeermodellering. Atmosfeereffecten en fasecentrum
variaties hebben beide invloed op de gemeten afstand in de
richting van de satelliet. Hierdoor kunnen ongemodelleer-
de fasecentrumvariaties niet onderscheiden worden van de
troposferische vertraging en zullen daarom gemodelleerd
worden als troposfeereffecten door de netwerlcsoftware.
Ook dit effect, dat voornamelijk invloed heeft op de hoogte,
is aanwezig. Ten derde kan door ongemodelleerde
fasecentrumvariaties de satellietgeometrie invloed hebben
I
1
Fig 5. Verschil tussen de twee lcalibraties in de fasecentrumvanatie
voor de twee GPS-frequenties (LI en L2).
GEO-INFO 2006-6
fa CBS
JU rvf n
n
Dili ij
t!
OQQ
DQIQ
D'ÏH
i
4ii
MS
Hl
•-
ML»
ï.J
P
1