Moeten we niet van onze dataverslaving af? Geo-Info in Bedrijf Jeroen van Winden Wij geo-informatici zijn van oudsher gek op data. Veel GIS-projecten draai en om data. Geodata wordt vaak ge zien als de belangrijkste component van een GIS. Als het datamodel en de achterliggende data maar op orde zijn, dan komt de rest vanzelf goed. Op dat gebied liepen we aardig in de pas met andere ICT-ontwilckelingen. Veel ap plicaties werden gebouwd rond een datamodel. Administratieve applica ties werden vervolgens in de vorm van formulieren (een view op de database) gebouwd. Met de komst van webservi ces is er iets bijzonders aan de hand. Er lijkt een verschil in aanpak. Het lijkt er op dat wij wat moeilijk van onze data- verslaving afkunnen komen. Rond webservices in het geo-werlcveld is momenteel veel aan de hand. Er wordt in ieder geval heel veel over ge praat en geschreven. Termen als OGC, WMS, WFS, Inspire, Nora, SDI, NGI, Gil, SOA, SOAP, WSDL, UDDI, XML, BPEL en ESB worden te pas en te onpas gebruikt als het gaat om het passen van geo-in- formatie in een moderne op webservi ces georiënteerde architectuur. Grof gezegd zijn er twee stromingen te onderscheiden. De ene stroming is ontstaan binnen het geo-werlcveld en is vooral gericht op het uitwisselen van geografische informatie. Voor deze uit wisseling zijn binnen het geo-werlcveld afspraken gemaakt. Binnen het Open Geospatial Consortium (OGC) zijn hier voor standaarden ontwikkeld. Ook de standaarden voor webservices binnen het OGC zijn ontwikkeld voor het ruw benaderen van de data (WFS) en een presentatie van de data (WMS). De web services antwoorden dus op een vraag om een dataset. Omdat Inspire vooral gericht is op het uitwisselen van geo- informatie binnen het Europese geo- werlcveld is het meer dan logisch dat Inspire verwijst naar OGC-standaarden voor webservices. We hebben het hier over Spatial Data Infrastructures (SDI) of Geo Informatie Infrastructuren (Gil). De tweede stroming is de algemene tendens in de ICT naar het gebruik van webservices voor procesgerichte inte gratie van informatiestromen. Deze architecturen staan bekend als Service Oriented Architectures (SOA). Tech nische standaarden die hier een rol spelen zijn het Simple Object Access Protocol (SOAP) en de Web Services Definition Language (WSDL). Een stan daard voor het integreren (orkestreren) van webservices binnen een SOA is de Business Process Execution Language (BPEL). Binnen de Nederlandse Over heid Referentie Architectuur (NORA) wordt vooral verwezen naar dit soort architecturen. In de eerste versie van deze referentie-architectuur was zelfs geen verwijzing te vinden naar het geo-werlcveld. In beide gevallen hebben we het over webservices in een architectuur. Maar, impliceert dat dan dat beide stromin gen naadloos op elkaar passen? Ilc heb bij veel discussies over dit onderwerp gezeten en het blijkt in ieder geval dat het niet eenvoudig is. Het is al moei lijk 0111 het met elkaar eens te zijn over de definitie van een SOA. De één heeft een zeer technische kijk op een SOA en de ander kijkt naar een SOA op organi satorisch niveau. Wat mij iedere keer weer opvalt, is de veelal technische insteek van mensen uit ons werkveld. Wij geo-informatici zijn nogal datage- oriënteerd. Daarmee is het ook logisch dat de OGC-standaarden dicht bij de data staan. We beginnen dus onderaan en kijken daarna naar de toepassing, dus bottom-up. Bij een bredere implementatie van een SOA in een organisatie begint het nooit bij de data. Het gaat om be drijfsprocessen. Zelfs op technisch ni veau wordt daarom binnen een SOA niet geconcentreerd op het benade ren van de ruwe data. Er wordt vooral gekeken naar welke bedrijfsvragen gesteld moeten kunnen worden. Pas later wordt gekeken naar de onderlig gende infrastructuur die nodig is om het antwoord op de bedrijfsvraag te kunnen geven. In die onderliggende infrastructuur bevinden zich de meer traditionele deelsystemen die deels de antwoorden kunnen geven. Zo'n systeem kan een personeelsinforma tiesysteem, een bedrijfsinformatiesy steem, een klantrelatiesysteem en ook een geografisch informatiesysteem zijn. Deze onderliggende informatiesy stemen communiceren informatie in de vorm van webservices. Dit lean een directe datageoriënteerde vraag zijn, maar dit hoeft niet. Een onderliggend GIS moet iedere GIS-vraag kunnen be antwoorden. Al met al een top-down benadering. Zowel de visie op webservices in het geo-domein als de algemene visie op webservices zijn belangrijk. In het geo- domein zijn OGC-standaarden en een datageoriënteerde kijk op webservices een bijna vanzelfsprekende aanpak. Voor de uitwisseling van geodata in het geo-werlcveld hebben deze stan daarden zich bewezen. Zelfs voordat we over SOA's gingen praten hadden we al standaarden voor geografische webservices. Bij een inpassing van geo-informatie en geo-functionaliteit buiten het geo-werlcveld is echter meer nodig. We moeten ons aanpassen aan de SOA (r)evolutie, een nieuwe manier van werken. Hier zijn de vraag en het antwoord belangrijker dan de onder liggende (geo)data. Wij moeten dus een beetje van onze dataverslaving af. Jeroen van Winden, Manager Technology Development hij ESR1 Nederland E-mail: j.vanwinden@esrinl.com

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2007 | | pagina 17