Sinds het einde van de zeventiende eeuw waren de wiskundige theorieën voor de berekening van de posities van de zon en de maan zo ver ontwikkeld dat zeldzame en spectaculaire hemel verschijnselen zoals een zonsverduis tering met redelijke precisie voorspeld konden worden en ook de plaatsen op aarde waar deze zichtbaar zouden zijn. Ook Cruquius had zich, waarschijnlijk door zelfstudie, hierin verdiept en no teerde op deze kaart zijn voorspelling hoe de naderende zonsverduistering van 3 mei 1715 vanuit Europa zicht baar zou zijn. De donkere band die over Noord-Ier- land, Schotland en Scandinavië loopt geeft de zone aan waar, volgens Cruqui us, de zon in zijn geheel verduisterd zou zijn. Op de centrale lijn van deze band zou de duur van de verduistering het langst zijn (ongeveer vier minuten). De andere, hiermee parallel lopende, lijnen geven aan hoeveel delen van de diameter van de zonneschijf tijdens het maximum van de verduistering bedekt zouden zijn. Naar antiek gebruik (al be kend bij de Babyloniërs en de Grieken) wordt deze grootheid in 'duimen' aan gegeven waarbij twaalf duim overeen komt met een totale bedekking van de zon door de maanschijf. Het schijfje, onderin de kaart ingete kend, geeft de zonneschijf weer zoals deze bij het maximum vanuit Delft zichtbaar zou zijn. Als we de berekeningen van Cruquius met moderne berekeningen vergelijken dan moeten wij echter helaas constate ren dat er grote verschillen zijn, de cen trale lijn van Cruquius loopt namelijk veel te noordelijk. De fout die Cruquius maakte is waarschijnlijk echter niet sterrenkundig maar geografisch van aard. Het lijkt erop dat Cruquius zijn berekeningen baseerde op maantafels die berekend waren voor de meridi aan van Londen terwijl de kaart van de l'Isle gebaseerd is op een nulmeridi aan die, naar Franse gewoonte, over het eilandje Ferro in de Canarische Eilan den liep waarvan verondersteld werd dat deze precies 20 graad westelijk van Parijs lag. Als we de krommen van Cruquius allemaal l71/2 graad (overeen komend met het lengteverschil tussen Ferro en Londen) naar het oosten ver plaatsen dan komen zij veel beter met de moderne berekeningen overeen. Cruquius geeft niet aan welke maantafels hij gebruikte maai de meest nauwkeurige van die tijd waren die van de Engel se geleerden Isaac Newton (1642-1727) en Edmund Halley (1656-1742) zodat het niet onwaarschijnlijk is dat hij hiervan gebruik maakte. Bij een latere kaart die Cruquius voor de zonsverduistering van 17 december 1732 berekende maakte hij deze fout niet meer - die zonsverduisteringskaart komt goed overeen met de moderne berekeningen. Voor lange tijd werd verondersteld dat de hierboven genoem de Edmund Halley ook de eerste was die dergelijke kaarten voor de voorspelde zichtbaarheid van een zonsverduistering samenstelde. Zijn kaarten voor de zonsverduisteringen van 3 mei 1715 en 22 mei 1724 zijn echter niet de eerste. Al in 1700 publiceerde de Frans-Italiaanse sterrenkundige Jean- Dominique Cassini (1625-1712) een wereldkaart waarop de zichtbaarheid van de zonsverduistering van 23 september 1699 werd uitgetekend en ongeveer zes jaar later verschenen zowel in Amsterdam als in Nürnberg verschillende kaarten waarop de voorspelde zichtbaarheid van de zonsverduiste ring van 12 mei 1706 in detail werd weergegeven. Literatuur Gent, R. H. van, 'Mapping the Lunar Shadow: The Earliest Solar Eclipse Maps', in Wittmann, A.D., G. Wolfschmidt en H.W. Duerbeck (eds.), Development of Solar Research/Entwicklung der Sonnenforschung: Proceedings of the Colloquium Freiburg (Breisgau), September 15, 2003. Frankfurt am Main: Verlag Harri Deutsch, 2005 Acta Historica Astronomiae, nr. 25), p. 103-127. Espenak, F. en J. Meeus, Five Millennium Canon of Solar Eclipses: -1999 to +3000 (2000 BCE to 3000 CE). Hannover [Maryland, VS): NASA Scientific and Technical Informa tion Program Office, 2006 - online op //sunearth.gsfc. nasa.gov/eclipse/ Zie ook de eclipskaart van Petrus Schenk de Jongere uit 1715 in de collectie gedigitaliseerde kaarten van de Universiteits bibliotheek Utrecht (//lcaarten.library.uu.nl/). H-WODKA EN PERCEELSPRECISI E In samenwerking met H-Wodka (Stichting Hoeksche Waard op de kaart) is bin nen RGI-017 onderzocht hoe nauwkeurig de geometrie van een perceel bekend moet zijn voor het op deze manier plannen van werkgangen. Interessant is de vraag of de in een andere context aangeprezen basisregistratie Percelen hier ook voldoet. Of moeten de percelen opnieuw met GPS ingemeten worden en welk type GPS-correctie is dan nodig? Eigenlijk kun je op je klompen al aanvoelen dat nauwkeurige metingen nodig zijn om verliezen door het onbedoeld onbeteeld laten van randen of bijvoorbeeeld het verloren gaan van gezaaid gewas buiten het eigenlijke perceel te voorkomen. Bovendien bestaat er anders kans op schade in geval van onnauwkeurig gekarteerde obstakels en vooral naar mate de auto matiseringsgraad toeneemt. We hebben dit in een experimentele opzet, waarin verschillende meetscenario's werden vergeleken, kunnen bevestigen. Uit: Sytze de Bruin, Plannen van werkgangen met GlS-Profijt van nauwkeurige perceels- geometrie?, in: themanummer 'RGI op koers!' van Agrolnformatica, december 2007 (NB: hierin o.a. ook: Boer zoekt webservices) GEO-INFO 2008-3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2008 | | pagina 25