Vaststellen van modelleerprincipes
Stap i: Modelleren van informatiemodellen per schaal
377
TOP50vector database
TOP50-kaart
TOPIONL
ook twee representaties voor 'iedere'
schaal. Het probleem om modellen
en databases op verschillende scha
len consistent te houden is daarmee
twee keer zo groot geworden. Door
de integratie van een landschaps- en
kartografisch model kan het aantal
modellen en databases beperkt wor
den gehouden.
Generalisatie naar kleinere schalen
leidt altijd tot het verminderen van
nauwkeurigheid, of dat nu voor de
kaart is of voor de database. Voor
GIS-analyses, waarbij kleinschalige
topografie voldoende is, is dit geen
probleem. GIS-analyses die nauwkeu
rige gegevens nodig hebben, kunnen
teruggrijpen op de TOPIONL.
Nadat de uitgangspunten zijn vast
gesteld zijn verschillende modelleer
principes voor IMTOP bestudeerd en
uitgewerkt. Belangrijk punt hierbij is
dat IMTOP zowel de inhoud voor alle
schalen (1:10.000, 1:50.000, 1:100.000,
1:250.000, 1:500.000 en 1:1.000.000) als
ook de schaalovergangen moet specifice-
Fig 1. Verplaatsing
van objecten in
TOP50veclor ten
behoeve van de sym
bolisatie als 1:50.000
kaart in het huidige
productieproces (zie
ook [Van Smaalen en
Stoter, 2008]). Merk
op dat TOP10NL-weg-
vlakken lijnen zijn
geworden in TOP50
kaart, weergegeven
met een lijnsymbool
met dikte.
ren. De stappen die uiteindelijk geleid hebben tot IMTOP zijn:
1. Het ontwerpen van de informatiemodellen voor de af
zonderlijke schalen in UML-klassediagrammen (Unified
Modelling Language)
2. Integreren van informatiemodellen op de verschillende
schalen door het verwijderen van redundantie en het
modelleren van schaalovergangen voor objectklassen.
Deze schaalovergangen worden toegepast op alle objec
ten van een objectklasse, bijvoorbeeld het 'collapsen' van
wegpolygonen naar weglijnen bij de schaalovergang van
1:10.000 naar 1:50.000 of het verwijderen van alle straten
en lokale wegen op schaal 1:250.000 en kleiner.
3. Uitbreiden van IMTOP door schaalovergangen te model
leren voor specifieke situaties. Hierbij worden generali
satiebewerkingen gespecificeerd voor het oplossen van
specifieke conflicten.
De resultaten van deze drie stappen zullen hieronder wor
den toegelicht. Voor het uitwerken van deze drie stappen is
gebruik gemaakt van Enterprise Architect software.
Een analyse van de huidige productspecificaties [Kadaster,
2002] maakte duidelijk wat er op elke schaal gemodelleerd
dient te worden: welke objectklassen, welke attributen,
welke attribuutwaarden en welke geometrietypen. Het is
belangrijk om te weten dat bij deze stap is getracht de ver
schillen die voortkomen uit de gebruiksdoelen van de oor
spronkelijke kaarten (zie kader), te handhaven.
1:25.000
1:50.000
1:100.000
1:250.000
1:500.000
Bestaande verschillen tussen kaarten op verschillende schalen
De 1:50.000 was de belangrijkste kaart voor militairen en moest
daarom nog 'zoveel mogelijk' detail bevatten. De 1:100.000 daaren
tegen weid door militairen gebruikt als overzichtskaart waardoor
minder detail nodig (en zelfs wenselijk) was. Daarom is de 1:50.000
nog steeds erg gedetailleerd, hoewel de overgang van 1:10.000 naar
1:50.000 een schaalfactor 5 bedraagt. Voor do 1:100.000 is veel meer
generalisatie toegepast vergeleken met de 1:50.000 dan te verwach
ten valt, gelet op een schaalfactor van slechts 2. Zo zijn er nog veel
losse gehouwen in schaal 1:50.000 aanwezig en bevat de 1 ÏOOOOO
veelal 'bebouwd gebied' in plaats van losse gebouwen. Wanneer
alleen gekeken wordt naar de 'grootte' van de schaalovergangen
zou de 1:100,000 een gemiddelde moeten zijn tussen 1:50.000 en
1:250.000, maar dat is niet het geval. De 1:100.000 is veel 'leger'. De
symbolisaties op de schalen 1:25.000, 1:50.000 en 1:100.000 waren
al geharmoniseerd. Voor schaal 1:250.000 en 1:500.000 worden ech
ter andere kleuren en andere symbolen gebruikt. De onderliggende
TOPxxvector-bestanden van alle kaarten hebben wel dezelfde struc
tuur én hetzelfde codeersysteem.
Topografische kaarten op verschillende schalen zoals ze geproduceerd worden door het Kadaster.
GEO-INFO 2008-10