-a Vastleggen van kadastrale grenzen voor reconstructie Het kadastrale reconstructiebestand bevat coördinaten van grenzen en terreinelementen volgend uit de metingen zon der gebruik van kaartcoördinaten, dus zonder vervormin gen door inpassing in de kaart; berekend in een vrije net vereffening. Een reconstructiebestand uit een meting ten opzichte van NETPOS of gecertificeerde GPS-referentiestati- ons bevat RD-coördinaten. Een reconstructie aan de hand van deze RD-coördinaten uit het Digitaal Reconstructie Ar chief (DRA) moet later weer ten opzichte van NETPOS of een gecertificeerd referentiestation of andere RD-punten, wor den uitgevoerd. Hiervoor worden dus nooit de RD coördina ten uit de kaart gebruikt! Grenzen worden steeds gecontroleerd gemeten zodat ze betrouwbaar kunnen worden gereconstrueerd. Ook bij ge bruik van GPS blijft controle noodzakelijk. Nabijheidsrelatie Duurzame en duidelijk identificeerbare, bij voorkeur harde, topografie in de directe nabijheid van een kadastrale grens, moet gecontroleerd worden aangemeten (de nabijheidsrela tie), zie ook HTW1996 blz. 325. Een reconstructie kan dan mede worden uitgevoerd ten opzichte van de hervonden topografie met de oorspronkelijke meetgegevens. Gebruik hiervoor de constructies zoals genoemd onder Excentrische metingen, met dit verschil dat voor nabijheidsrelaties zowel de GPS- als de afstandsmetingen gecontroleerd, dus meestal dubbel, gemeten moeten worden. Bijhouding van de kaart De bijhouding van de kadastrale kaart betekent in de eer ste plaats de actualisering van de inhoud. In de bijhouding wordt tevens het afgesproken kwaliteitsniveau van de kaart gecontroleerd. De kenmerkende kwaliteit van het punten- veld van de digitale kadastrale kaart wordt volgens de HTW aangegeven met relatieve standaardafwijkingen voor de x- en y coördinaten van respectievelijk 20/2 cm voor bebouwd en 40/2 cm voor landelijk gebied voor goed idealiseerbare pun ten. Voor GPS-metingen wordt de hieraan ten grondslag lig gende puntprecisie van respectievelijk 20 en 40 cm gebruikt voor de toetsing van de RD-coördinaten van de punten uit de kaart tegen de RD-coördinaten uit de GPS-meting. Meting van aansluitingspunten Het meten van voldoende aansluitingspunten waarborgt de homogeniteit van de kaart ter plaatse van de meting na de bijhouding. We onderscheiden hierbij twee gevallen: 1. Alle grenzen zijn door een nabijheidsrelatie vastgelegd aan in de directe nabijheid in de kaart aanwezige topo grafie. In dit geval zijn extra aansluitingspunten niet Voorbeelden van ex- noodzakelijk. centrische metingen. AmW-r t T *1 A 2. In alle andere gevallen moeten in de nabijheid aanwezige aanslui tingspunten, in de vorm van goed op de kadastrale kaart en in het ter rein identificeerbare punten, in de meting worden opgenomen voor de aansluiting van de meting aan de kaart. Hiervoor gelden de volgende vuistregels: a. Verdeel de punten uit de kaart zo gelijkmatig mogelijk over de om trek van de meting. b. Meet minimaal drie punten uit de kaart, afhankelijk van de om vang van de meting; hierbij geldt het aanmeten van één gebouw op meerdere dicht bij elkaar gele gen hoekpunten als één aanslui- tingspunt. c. Meet eventueel enkele aanslui tingspunten extra naarmate er een vermoeden is dat de kaart ter plaatse slechter is dan de norm. d. In gebieden met weinig of geen harde topografie worden andere punten of lijnelementen aange meten, zoals midden- of kant- sloot, als dit kadastrale grenzen zijn. Gecontroleerd meten van de aanslui tingspunten in geval 2. is niet noodza kelijk omdat controle plaatsvindt door vergelijking van de gemeten coördina ten met de kaartcoördinaten. Excentrische metingen Constructies voor het meten van pun ten waarboven geen GPS-antenne kan worden opgesteld zijn gebaseerd op verlengden en bogensnijpunten. Bo- gensnijpunten (figuur 3) hebben een grotere objectiviteit en flexibiliteit als voordeel boven verlengden. De afstanden tot het excentrische punt dienen niet te lang te zijn, maximaal 10 m, en de hoek in het te bepalen punt zo veel mogelijk haaks met een insnijdingshoek tussen 80° en 120°. Verwerken van GPS-metingen Integrale vereffening De coördinaatverschillen (basislijnen) uit de GPS-meting moeten integraal worden vereffend met de overige waar nemingen van de meting: afstanden, richtingen en geometrische relaties. De gezamenlijke toetsing van alle waarnemingen (in de tweede fase in clusief de aansluitingscoördinaten) geeft het meest betrouwbare resultaat. Vereffenen in drie stappen Figuur 1 Figuur 2 Figuur 3 A met GPS gemeten punt afstandsmeting CEO-INFO 2009-5

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2009 | | pagina 14