In memoriam ir. Johannes Jozef Elizabeth (1936 - 2009) Pöttgens Jf" an groeide op in Kerkrade. Na zijn HES-tijd besloot I hij in de mijnen te gaan werken, daarmee in de voet- poren van zijn vader tredend. Daartoe volgde hij vanaf 1954 de studierichting GM (Geodesie, richting Mijnmeet- kunde) aan de Technische Universiteit in Delft. Na zijn propedeuse heeft hij om ervaring op te doen een jaar on dergronds gewerkt en hij studeerde in 1960 af. Hij zou de laatste mijnmeetkundige van Nederland worden. Na de beroemde rede van Den Uyl in 1965 waarbij het sluiten van de mijnen werd aangekondigd, kwam een einde aan zijn kortstondige loopbaan als mijnmeter. De jaren onder gronds hebben hem sterk gevormd, zoals hij later in zijn leven steeds meer heeft ervaren. Na het sluiten van de mijnen vertrok Jan met zijn echtge note Ria Weckseler en hun twee kinderen, naar Arnhem, waar hij ging werken bij de Heidemij. Daar merkte hij dat hij verknocht was aan Limburg. Toen de gelegenheid zich voordeed om terug te gaan, verhuisden zij naar Geleen. In 1972 werd Jan benaderd door de inspecteur-generaal der Mijnen om bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) te komen werken. Na enige aarzeling besloot Jan de func tie van inspecteur bij het SodM aan te nemen. De oude taak, het controlerende toezicht op de Limburgse mijnen, liep ten einde, doch er waren nieuwe uitdagingen, zoals de gas- en zoutwinning en het onderzoek naar de moge lijkheid van opslaan van radioactief afval. Bij het SodM ontwikkelde Jan zich tot internationaal ex pert op het gebied van mijnschade en bodembewegingen. Hij was een zeer gewaardeerd lid van de Deutscher Mark- scheider-Verein. Als voorzitter van de Commissie Mijn- schade heeft hij met veel gevoel voor rechtvaardigheid bij gedragen aan een goede afwikkeling van een erfenis van de Limburgse mijnbouw. Bij zijn afscheid in 2001 werd hij ridder in de Orde van Üranje-Nassau. In zijn functie als inspecteur bij het SodM ontmoette ik hem - samen met Dolf Waalewijn van de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat (MD) - voor het eerst begin jaren zeventig. Beiden waren zeer deskundig op het ge bied van bodembeweging, van hen heb ik veel geleerd. Onze eerste ontmoeting ging over het gasveld Slochteren, waar de derde monitoringsmeting in 1972 moest worden uitgevoerd. De discussie ging niet alleen over de metings- opzet, maar ook over de publicatie van de resultaten. Staatstoezicht wilde dat net als in Limburg destijds apart houden van de NAP-publicatie van peilmerken, doch men zag al spoedig in dat liet, onder meer gezien de uitge strektheid van het gebied en de waterhuishouding in de vele polders, niet wenselijk was. Bijna dertig jaar heb ik met Jan samengewerkt aan de monitoring van vrijwel alle concessiegebieden in Nederland. In gezamenlijk overleg werden de criteria opgesteld waaraan de metingen - die door de concessiehouders moesten worden uitgevoerd - werden vastgesteld. De frequentie waarin de metingen dienden te worden gemeten werd geheel door SodM (lees: Jan) bepaald. Al spoedig raakte de afdeling NAP van de MD op verzoek van Jan ook betrokken bij het Limburgse. Gebleken was dat na het sluiten van de mijnen de bodembeweging en daarmee mogelijke schade veel langer doorging dan men aanvankelijk had gedacht. Er ontstonden door het stop pen met het oppompen van het mijnwater nu juist op waartse bodembewegingen, die 2 a 3% bedroegen van de oorspronkelijke bodemdaling. Maar door het opheffen van de Mijnmaatschappijen waren ook de mijnmeetdien- sten er niet meer. Sedert 1928 was door de Rijkswaterstaat niet meer in het mijngebied gemeten. Op verzoek van het SodM heeft de MD eerst een hermeting gedaan in het Limburgse mijngebied om weer uniforme NAP-hoogten te krijgen. Aansluitend zijn nog een aantal jaren deforma tiemetingen uitgevoerd, die inderdaad aantoonden dat er bodemstijging optrad. De resultaten werden nu weer in de NAP-publicaties opgenomen. Daarnaast was Jan van 20-10-1978 tot 4-4-2001 lid van de Subcommissie Bodembeweging en Zeespiegelvariatie (SBZ) van de Nederlandse Commissie voor de Geodesie (NCG) en van 18-12-1985 tot 31-12-1997 was hij tevens voorzitter. Van deze commissie heb ik ook zo'n 15 jaar deel mogen uit maken. Bovendien was hij van 26-10-1979 tot 31-12-1997 lid van de NCG. In 1967 was er een start gemaakt met het monitoren van enkele zoutkoepels door de MD, geïnitieerd door de SBZ. Beginjaren zeventig werd het aantal te monitoren koepels uitgebreid en vond op de eerder gemeten koepels de eerste herhalingsmeting plaats. Door het korte tijdsverloop wer den slechts niet-significante verschillen geconstateerd. Toen we medio jaren zeventig weer een herhalingsmeting wilden uitvoeren, kwam er een politiek verbod om de me tingen voort te zetten, tot teleurstelling van Jan en de hele subcommissie. Eerst moest er een brede maatschappelijke discussie gevoerd worden over kernenergie en kernafval- opslag. Jan heb ik in al deze contacten leren kennen als een man met grote vakkennis, hart voor zijn werk, maar die ook goed met teleurstellingen wist om te gaan. Hij had tevens warme belangstelling voor de mensen die de nadelige ge volgen ondervonden van mijnschade. Deze interesse had hij ook voor de mensen met wie hij samenwerkte. Humor en ad reinheid waren hem ook niet vreemd. Tijdens een openbare 'hoorzitting' in Friesland stond er iemand in de zaal op en vroeg of hij zijn vraag ook in het Fries mocht stellen. Waarop Jan antwoordde: 'Dat mag als ik mijn reac tie daarop in het Limburgs accent mag leveren.' Jans grote plichtsbesef en het pendelen tussen Geleen, Heerlen en Rijswijk hebben hun tol geëist. Toen hij met 65 jaar aan zijn pensioen begon lieten kwalen niet lang op zich wachten. Niettemin bleef hij een vraagbaak voor kwesties op zijn vakgebied. Hij heeft de tijd genomen om samen met Ria te genieten van het leven en van zijn kin deren en vier kleinkinderen. Mogen zij de kracht vinden om het verlies te verwerken. Jan, Glück auf. Wim van Beusekom, Oud-Hoofd NAP CEO-INFO 2009-5

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2009 | | pagina 37