We bekijken projecties die zowel (vrijwel) oppervlaktegetrouw als conform zijn, maar die wel een zeer groot aantal onderbrekingen hebben Methode gemaakt voor een van deze eigenschap pen of een compromis daartussen. Een ander probleem betreft de globale structuur van de kaart. Een bol is een oppervlak zonder rand, terwijl een eindig plat vlak, zoals een kaart, begrensd moet zijn. Een kartograaf moet daarom een keuze maken hoe hij de globe opensnijdt en op welke kromme deze snede wordt afgebeeld. Allerlei keuzes zijn mogelijk. Bij azimutale projecties wordt de globe in een enkel punt geopend (bijvoorbeeld de zuidpool) en dit punt wordt geprojecteerd op een cirkel, wat zeer sterke vervormingen op de rand geeft. De meest populaire keuze is om het oppervlak van de globe open te snijden langs een meridiaan, om vervolgens de twee randen van deze snede af te beelden op een ellips, al dan niet afgeplat, of op een rechthoek. In de laatste twee gevallen worden de polen afgebeeld op lijnen, wat weer een sterke vervorming geeft. Het gebruik van onderbrekingen of sne des in de kaart vermindert de vervorming. Voor het maken van globes, waarbij een platte kaart moet worden vervormd tot een bol, is minimale vervorming essen tieel. Er worden daarom duigenkaarten (gore maps) gebruikt, waarbij de globe wordt opgedeeld in bijvoorbeeld twaalf lensvormige segmenten. Goode heeft in 1923 onderbrekingen gebruikt in zijn homolosine projectie. Dit is een vlakge- trouwe afbeelding, waarbij twaalf regio's zijn samengevoegd tot zes segmenten, met sneden door de oceanen. Het projecteren van de globe op een uitgevouwen veelvlak, in plaats van op een rechthoek of ellips is een oud idee. Da Vinei heeft de globe geprojecteerd op een regelmatig achtvlak, Dürer gebruikte een regelmatig twaalfvlak. Allerlei ver schillende veelvlakken zijn daarna gebruikt. Voorbeelden zijn de vlinderkaart van Cahill uit 1909 en de Dymaxion Map van Buckminster Fuller. Deze gebruikte in 1946 een cuboctaëder en in 1954 een icosaëder. In dit artikel verkennen we wat er gebeurt als er niet 4,8 of 60, maar duizenden facet ten worden gebruikt. Ofwel, we bekijken projecties die zowel (vrijwel) oppervlak getrouw als conform zijn, maar die wel een zeer groot aantal onderbrekingen hebben. In het volgende beschrijf ik eerst een algemene methode voor het maken van dit soort projecties, gevolgd door een aantal voorbeelden. Het algemene principe is simpel. We projec teren de globe op een al dan niet regelmatig rooster of graadnet (in het Engels'graticule') van facetten en we beslissen voor elke rand of het een vouw of een snede moet zijn. Tot slot vouwen we het rooster uit totdat we een vlakke kaart verkrijgen. We nemen aan dat de facetten van het rooster klein zijn ten opzichte van de straal van de globe, zodat oppervlak- en hoekvervorming vrijwel verwaarloosbaar zijn. Een belangrijke stap is te beslissen welke randen van facetten vouwen en welke randen sneden zijn. Een rooster kan worden beschouwd als een netwerk, bestaande uit knooppunten en randen die de punten verbinden (fig.i). In plaats van rand kan ook zijde of kant worden gelezen. In elk knooppunt komt een aan tal randen samen. Minstens een daarvan moet een snede zijn, anders kunnen we het rooster niet platdrukken. Een andere eis is dat de sneden geen cyclus mogen vormen. Onze kaart zou dan in twee of meer stukken uiteen vallen. Als we deze twee observaties combineren, dan krijgen we een mooi resultaat. Het patroon van de sneden dient een zogenaamde opspan nende boom van het oorspronkelijke net werk te zijn. Een deel verzameling van de randen zodanig dat alle knooppunten bereikt worden en er geen cycli in voorko men. Na het uitvouwen vormt het patroon van de sneden een rand die de samenhan gende kaart omsluit. Er is nog een derde eis: het toekennen van sneden dient zodanig te gebeuren dat na het uitvouwen het platte vlak overal door hooguit een facet wordt bedekt. Bij het gebruik van een willekeurige opspan nende boom voor de sneden zal hier meestal niet aan worden voldaan, maar in de praktijk blijkt dat bij de meeste van de keuzes die verderop worden gemaakt, dit meestal geen probleem is. Opspannende bomen zijn een bekend concept in netwerktheorie. Een praktisch voorbeeld. Stel, we willen een aantal huizen op een kabelnetwerk aansluiten. We maken daartoe eerst een virtueel netwerk met een groot aantal verbindingen tussen huizen en vervolgens kiezen we daar een beperkt aantal uit, waarbij het patroon een Fig.7 De kaart als uitgevouwen veelvlak, hier een opgedeelde icosaëder: rooster, vouwen en snedes, uitgevouwen. Geo-lnfo 2010-5 27

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2010 | | pagina 29