Epiloog: de voorgesorteerde stad
bewaard en gebruikt. Hoewel dit soort gegevens vaak automa
tisch wordt gegenereerd, zonder dat men er weet van heeft,
worden, door de recente komst van web 2.0 diensten, veel,
heel veel, gegevens door internetgebruikers ze/fgegenereerd.
Denk, bijvoorbeeld, aan de gepersonifieerde profielen op sites
als Hyves, Myspace of Facebook. Logischerwijs is het merendeel
van deze gegevens afkomstig uit de eigen ruimte, waardoor
bedrijven, zo bleek recent, steeds nauwkeuriger in staat zijn om
databases met geanonimiseerde gegevens te koppelen aan
databases met gegevens van specifieke personen [Klaver, 2010].
Omdat veel zo niet alle aspecten, van het dagelijks leven verweven
zijn geraakt met het gebruik van het internet worden burgers
en consumenten steeds transparanter. Deze ontwikkeling krijgt
een geheel nieuwe dynamiek zodra we niet alleen op het net te
vinden zijn, maar vooral ook in het net. Door de inbedding van
computertechnologie in statische en mobiele objecten, zo zagen
we eerder, wordt de ons omringende ruimte eveneens gedigita
liseerd. Niet door zichtbare hardware maar door onzichtbare, met
elkaar communicerende, everyware, om de woorden van Adam
Greenfield [2006] te gebruiken. Een van de meest pregnante
gevolgen van deze ontwikkeling is het toegenomen vermogen
om geografische en temporele gegevens toe te voegen aan reeds
bekende persoonsgegevens. Zo wordt door de RFID-technologie
in uw elektronische vervoersbewijs bijgehouden waar en wanneer
u in- of uitcheckt, wordt door RFID-technologie in uw elektronische
ledenkaart bijgehouden waar en wanneer u welke aankopen heeft
gedaan, wordt door de GPS-technologie in uw mobieltje continu
bijgehouden waar u zich bevindt en wordt door de GPS-technolo
gie in uw auto continue uw traject bijgehouden [Van 't Hof, van Est
Daemen, 2010]. Omdat dit soort technologieën nog niet op grote
schaal wordt toegepast is er nog relatief weinig maatschappelijke
aandacht voor de gevolgen van het verzamelen van geografische
data voor de ruimtelijke privacy. Nu verwijst het recht op ruimte
lijke privacy, eerst en vooral, naar de onschendbaarheid van de
eigen woning, maar het recht op eigenruimte kan, weliswaar in
mindere mate, ook worden erkend in de openbare ruimte. Door de
proliferatie van surveillancetechnologieën, die het openbare leven
in toenemende mate registreren klinkt dan ook steeds vaker de
roep om een herbezinning op het recht op ruimtelijke privacy
[Cuijpers, 2007]. De urgentie voor zo'n herbezinning zal door de
komst van het mobiele internet en de introductie van het internet
der dingen nog eens toenemen. Hoewel geografische persoons
gegevens nu nog vooral worden verzameld door middel van Radio
Frequency Identification en het Global Positioning System, bezitten
alle slimme objecten, zowel statische als mobiele, immers een
uniek identificatienummer (vgl. het IP-adres van een pc) waardoor
er talloze mogelijkheden zullen ontstaan om onze plaats en onze
bewegingen in het net te lokaliseren en te traceren.
Door de systematische registratie van veel, zo niet alle, digitale
sporen die dagelijks worden achtergelaten op het net en in het
net hebben overheden en bedrijven steeds meer mogelijkheden
gekregen om zich een beeld te vormen van de gedragingen en
voorkeuren van de bevolking. Alle afzonderlijk verkregen gege
vens krijgen echter pas betekenis door deze te combineren met
gegevens uit dezelfde databank of te recombineren met gege
vens uit andere databanken. Deze (re-)combinaties kunnen door
middel van wiskundige formules en statistische modellen relatief
eenvoudig worden geanalyseerd, waardoor patronen kunnen
worden herkend en profielen kunnen worden opgemaakt.
Door de aldus ontstane assemblages van geanonimiseerde en
gepersonifieerde gegevens worden burgers en consumenten,
letterlijk en figuurlijk, steeds beter in kaart gebracht.
Vaak wordt erop gewezen dat deze ontwikkeling, in feite, een
verschuiving van surveillance naar dataveillance behelst. Waar
surveillance een panoptisch centrum veronderstelt van waaruit
een specifieke, afgebakende ruimte geobserveerd kan worden,
daar veronderstelt dataveillance een gedecentraliseerd systeem,
gedistribueerd in de ruimte, waarmee, vanuit verschillende
invalshoeken, de gehele leefwereld inzichtelijk kan worden
gemaakt. Deze verschuiving maakt dat het dagelijkse leven niet
langer plaatsvindt in een disciplinaire samenleving, maar in een
controlemaatschappij. In industriële, disciplinaire samenlevingen
worden subjecten, volgens Michel Foucault, gedisciplineerd tot
goede, want productieve, gezonde en gehoorzame, burgers.
Deze disciplinering wordt mogelijk gemaakt door relatief geslo
ten ruimten. Denk, bijvoorbeeld, aan archetypische instituties
als het gezin, de fabriek en de gevangenis, alwaar, door middel
van surveillance, kan worden toegezien op ingesloten subjecten
en hun gedrag kan worden genormaliseerd. In informationele
controlemaatschappijen worden, volgens Gilles Deleuze,
subjecten echter gecontroleerd door te bewegen doorheen de
relatief open ruimten van institutionele netwerken. Extreem
gesteld zijn we niet alleen kinderen onder ouderlijk gezag, maar
ook een elektronisch dossier van Jeugdzorg. Klokken we niet
alleen in aan de fabriekspoort, maar loggen we ook in vanaf de
thuiswerkplek. En, als laatste voorbeeld, worden we niet alleen
in detentie gehouden, maar ook onder elektronisch toezicht
gesteld [Deleuze, 1995; Schinkel, 2008; Schuilenburg, 2008].
De proliferatie van deze, door de informatisering mogelijk
gemaakte/open omgevingen'maakt, zoals we eerder zagen, dat het
toezicht op ons gedrag zowel minder nadrukkelijk als verfijnder is
geworden. Zo worden we niet meer, bij tijd en wijle, gecontroleerd
dooreen conducteur of een politieagent, maar staan we voort
durend onder toezicht van elektronische controletechnologieën,
Deleuze's notie van de open omgeving is echter een enigszins
misleidende metafoor. In feite wordt de mate van openheid van
deze ruimten, door het netwerk waarin ze gesitueerd zijn, in toene
mende mate bepaald door het elektronische profiel van degene die
doorheen deze ruimten wil bewegen. Naar aanleiding van per
soonsprofielen worden individuen immers geclassificeerd, waarna
bepaalde rechten worden toegewezen. Of niet, natuurlijk. Stephen
Graham spreekt in dit verband over Software-Sorted Geographies,
waarmee hij doelt op, al staande, praktijken om door middel van
slimme omgevingen groepen te onderscheiden in geprivilegieerde
en minder geprivilegieerde individuen. Hierbij onderscheidt hij
verschillende domeinen waarin deze methoden al worden toege
past. Allereerst wijst hij op het toekennen van mobiliteitsprivileges
aan gebruikers van schaarse infrastructuren. Hierbij kunnen we
denken aan het verlenen van verschillende rechten bij het gebruik
van fysieke infrastructuren zoals snelwegen en passagiersterminals,
maar ook bij het gebruik van virtuele infrastructuren zoals het
internet. Verder wijst hij op het toekennen van locatiegebonden
16 Geo-lnfo 2010-7/8