Overgangswaterpassingen op een nieuw niveau Het met hoge kwaliteit overbrengen van hoogtes over brede watergangen bij geodetische netwerken is een van de grootste uitdagingen in het waterpassen. Deze zogenaamde overgangswaterpassingen worden, dankzij speciale procedures met total stations of waterpasinstrumenten, weliswaar succesvol uitgevoerd, maar zelden met een eerste-orde kwaliteit bij afstanden van een kilometer of meer. Een nieuwe methode, bestaande uit een combinatie van conventionele waterpasinstrumenten, digitale camera's en beeldverwerkingssoftware, maakt het nu mogelijk ook bij deze afstanden eerste-orde nauwkeurigheden te behalen. Instrumentkeuze Camerakeuze Waarnemingsprincipe N. de Hilster, Starmountain Survey Consultancy BV De aanzet voor de nieuwe methode werd afgelopen juni gegeven door Henk ten Damme, voormalig medewerker van de afdeling NAP van de Meetkundige Dienst (nu DID) van Rijkswaterstaat, en Ad van Vliet, adviseur bij dezelfde dienst. Zij kwamen met de vraag of het mogelijk was overgangswaterpassingen te innoveren. Ten Damme's idee was om een waterpas instrument van een digitale camera te voorzien en de beelden door software te laten analyseren. Het doel was data van een tweetal instrumenten tegelijkertijd te verzamelen met een hogere objectiviteit dan mogelijk is door menselijke waarne ming. Daarnaast was de wens het proces dusdanig te automatiseren dat de resulta ten bekend zijn voordat de meetploeg de meetlocatie zou verlaten. Ten einde een hoge nauwkeurigheid te kunnen realiseren was het duidelijk dat alleen de beste instrumenten hiervoor in aanmerking kwamen. Daarbij is overwogen om gebruik te maken van moderne digitale waterpasinstrumenten, maar proeven uit het verleden hebben aangetoond dat, zelfs bij gebruik van uitvergrote barcodebaken, eerste-orde nauwkeurigheid bij deze instru menten beperkt was tot circa een halve kilometer [Takalo en Rouhiainen, 2006]. Om deze reden is besloten terug te grijpen op conventionele niet-elektronische instru menten met een hoge inspeelnauwkeurig- heid van de vizierlijn. Gedacht werd aan het gecompenseerde Zeiss Nioo2 waterpasin strument (inspeelnauwkeurigheid 0.05"), de ongecompenseerde Wild T4 theodoliet (0.10") en het ongecompenseerde Wild N3 waterpasinstrument (0.20", zie figuur 1). Fig. 7. Een van de gebruikte Wild N3's uit 1960. Hieruit werd uiteindelijk de Wild N3 gekozen, aangezien de beschikbaarheid van Wild T4 theodolieten en Zeiss Nioo2 waterpasinstrumenten beperkt was, terwijl met een gewicht van 60 kilogram deT4 niet erg praktisch is. Uit tests met gecom penseerde waterpasinstrumenten is verder gebleken dat deze vrij gevoelig zijn voor temperatuurveranderingen [Damme en Lentjes, 1986]. De camera dieTen Damme voorstelde is een USB camera die speciaal gebouwd is voor gebruik bij microscopen en daarbij op het oculair geklemd wordt. Het bestaat uit een 1.3 megapixel CMOS chip en een lens met een vergrotingsfactor van 7.2X. Dit, in combinatie met de vergrotingsfactor van 42X van de Wild N3, resulteert in een totale vergrotingsfactor van circa 300X. Aangezien de standaard adapter niet geschikt was voor waterpasinstrumenten, is in eigen werkplaats voor de N3 een adapter vervaar digt voor het koppelen en uitlijnen van de USB camera (zie figuur 2). Fig. 2. Wild N3 voorzien van camera. Voor de meting werden tevens nieuwe richtmerken ontworpen, die bestaan uit twee evenwijdige balken, waartussen de kruisdraad gemikt dient te worden (zie figuur 3). Dit idee op zich was niet nieuw en is voor het eerst beschreven in 1594 door de Engelse wiskundige Thomas Harriot [Hilster, 2010]. Geo-lnfo 2012-2 17

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2012 | | pagina 19