Een rivier is een vlak maar een sloot is dat doorgaans niet 2013-10 I Geo-lnfo 25 zouden uit de dataset gefilterd kunnen worden aan de hand van de attribuutgegevens. In de attribuut- gegevens van waterobjecten staat bijvoorbeeld of een object een ven, meer of plas is. Deze waterlicha men zijn doorgaans rond van vorm. Na enig geëxperimenteer, bleek dat deze attribuut gegevens niet altijd juist zijn. Daardoor blijven er na filtering nog veel ronde objecten over die geen'meer; 'plas of'ven'zijn, maar'waterweg'. Daarom is gezocht naar een oplossing die onafhankelijk is van zowel de oppervlaktemaat als van de attribuutgegevens. Deze oplossing is gevonden in wat wij de semi- vormbreedte en de semivormfactor noemen. Dit zijn maten die samen iets zeggen over de vorm van het object. Een simpel algoritme berekent voor elk object de waarde van deze factoren. Het generalisa tiemodel verwijdert vervolgens objecten waarvan de waarde beneden de drempelwaarde ligt. Het onderliggende principe is dat alleen langwerpige objecten worden geconverteerd naar lijnen. Ronde of vierkante vlakken worden dus niet geconverteerd. Van een gegeven vlak X worden de factoren als volgt berekend: semivormlengte semivormfactor semivormbreedte en oppervlaktex semivormbreedte semivormlengte waarbij lengte van diagonaalx +omtrekx semivormlengte De semivormfactor en de semivormbreedte zijn parameters in het model. De semivormfactor is de 'langwerpigheid'van het object. Als deze waarde laag is zullen ook bochtige, grillige elementen geconver teerd worden naar lijnen. Om te voorkomen dat te brede objecten, zoals een rivier, worden geconver teerd naar lijnen moet de drempelwaarde voor de semivormbreedte niet te hoog worden gezet. De gebruiker moet experimenteren met deze drempel waarden om een optimaal resultaat te krijgen. De resultaten laten zien dat het algoritme succesvol vlakken selecteert die geconverteerd moeten worden naar lijnen (figuur 1). Het knelpunt van het algoritme zit echter in de optimalisatie van de parameters. De resultaten laten namelijk óók zien dat complexe vlakken niet altijd herkend en gecon verteerd worden. In het voorbeeld is alleen het zuidelijke deel van de vestinggracht door het model geselecteerd, omdat deze de meest consistente Figuur 2 - Correctie van de terreinpartitie. vorm heeft. De overige delen werden niet als com plexe vorm herkend en zijn dus niet geconverteerd. Ten slotte zijn ook de effecten van andere functies in het model zichtbaar in figuur 1: lijnen zijn vereenvou digd en te kleine objecten voor een kaart met schaal 1:50.000 zijn verwijderd. Wegengeneralisatie en de terreinpartitie Wegen zijn een belangrijke objectklasse inTOPioNL. In TOP10NL zijn wegen als lijnen en als vlakken gemodelleerd. Op een uitvoerkaart van schaal 1:50.000 is het wenselijk dat alle wegen als lijnen worden afgebeeld. Daarom is de objectklasse hart lijn van TOP10NL gebruikt in het generalisatiemodel. Hoewel het generaliseren van het wegennetwerk na de conversie van vlakken naar lijnen nog lang niet voltooid is, wordt in dit artikel de focus gelegd op de gevolgen voor de kartografische partitie. In TOP10NL wordt de kartografische partitie gevormd door drie vlakobjectklassen: water, terrein en wegen. Bij het converteren van wegenobjecten naar lijnen ontstaan er gaten in de partitie. Dit is om visualisa tieredenen onwenselijk, maar is ook onwenselijk met oog op efficiënt beheer van de database en eventuele geografische analyse. Het opvullen van de gaten in de partitie is geen gemakkelijke klus. ArcGIS 10.1 biedt geen functie die automatisch de terreinob jecten doortrekt naar de weglijnen. In eerder onder zoek is dit probleem opgelost door een geheel nieuwe functie te programmeren voor ArcGIS die dit wel doet (Hardy, Lee Van Smaalen, 2008). In ons onderzoek is echter gezocht naar een oplossing die gebruik maakt van de standaardfuncties van ArcGIS. Dit heeft als belangrijk voordeel dat het aanmerkelijk eenvoudiger wordt om partitievulling op te nemen in een generalisatiemodel. Er hoeven namelijk geen nieuwe functies te worden ontwikkeld. De ontwikkelde methode kent vier stappen: 1. De terrein- en waterobjecten worden samenge voegd tot een nieuwe terrein objectklasse 2. Er worden zeer kleine buffers van 1 a 5 meter gevormd rond alle objecten van deze object klasse 3. Vervolgens worden overlappingen gewist [erase) 4. Tot slot worden de buffers samengevoegd met de terreinobjecten [merge en dissolve) Deze laatste stap wordt automatisch in het generali satiemodel herhaald zolang er zich nog gaten in de partitie bevinden. Op schaal 1:50.000 zijn sommige terreinobjecten te klein om goed gevisualiseerd te worden. Daarom worden te kleine objecten gewist. Door het verwij deren van te kleine objecten ontstaan wederom gaten in de partitie. Daarom worden stap 2,3 en 4 herhaald. De resultaten laten zien dat gaten die ontstaan door wegen van vlakken naar lijnen te con verteren worden opgevuld (figuur 2). Op een grote schaal is echter wel te zien dat de objecten lichtelijk zijn vervormd door de buffers. Op de doelschaal (in dit geval 1:50.000) zijn die vervormingen echter niet waarneembaar. In deze procedure zijn twee parameters van belang. Als eerste de buffergrootte. In principe geldt de regel dat hoe kleiner de buffers, hoe beter het resultaat. Maar ook: hoe meer computercapaciteit het model nodig heeft. De tweede parameter is de maximale oppervlakte van te verwijderen "kleine objecten". Afhankelijk van de gewenste visualisatie kan deze maximale omvang groter of kleiner gemaakt worden. Een voorwaarde voor deze methode is dat de dataset geen topologische fouten bevat, zoals zelfdoorkruisingen. Daarnaast is het raadzaam om het kaartbereik in partities te verdelen zodat de procedure niet in een keer op het hele kaartbereik wordt toegepast. De procedure vergt namelijk veel computercapaciteit. Tot slot is een nadeel van de methode dat de geometrie wordt vervormd, waar door sommige analytische toepassingen wellicht niet meer mogelijk zijn. Discussie Met de besproken methoden voor vlakdetectie en terreinherstel wordt de gereedschapskist voor generalisatie van deTOPioNL uitgebreid. De methoden zijn ontwikkeld in een beperkt tijdsbestek met beperkte middelen. Wij nodigen anderen dan ook uit om de methoden te testen en te verbeteren. Iets wat wij bijvoorbeeld niet gedaan hebben is een gevoeligheidsanalyse op de parameters van het vlakselectie algoritme. Een dergelijke analyse helpt mogelijk bij het optimaliseren van de parameters. Daarnaast stuitte de procedure voor het corrigeren van de terreinpartitie op enkele topologische fouten die wij niet allemaal hebben kunnen traceren. Literatuur Hardy, P., D. Lee J. van Smaalen (2008), Practi cal research generalization of European national framework data from 1:10k to i:soK exercising and extending an industry-standard GIS. In 11th ICA work- shop"Generalization and Multiple Representation". June 2008, Montpellier (France). Robbert-Jan Geldhof, Laura van der Helm, Péter Kun, Oscar Ribberink, alien student MSc Geographical Information Management and Applications (GIMA)

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2013 | | pagina 27