2014-3 I Geo-Info
19
gemaakt van de begrenzing van gebouwen
uit de Basisregistraties Adressen en Gebouwen
(BAG, zie kader). Hierbij is ervoor gekozen om
de gemiddelde hoogtewaarde van de directe
maaiveld omgeving aan het volledige gebouw-
vlak toe te kennen. De maaiveldhoogte van het
gebouw moet bekend zijn om uiteindelijk de
hoogte van het gebouw te kunnen bepalen. De
overige NoData-locaties in het AHN2-int bestand
worden opgevuld door gebruik te maken van een
omgevingsfilter waarbij de gemiddelde maaiveld-
waarde uit de directe omgeving gebruikt wordt.
Het resultaat is het vlakvullend DTM.
Bij het vervaardigen van de DSM uit het AHN2-
ruw worden alle NoData-gaten in de bovenkant
van gebouwen en boomkronen opgevuld.
NoData op het dak van een gebouw kan ontstaan
door het type dakbedekking of doordat er water
op het dak ligt. Bij gebouwen wordt weer de
begrenzing uit de BAG gebruikt. NoData op
een gebouw krijgt de gemiddelde waarde uit
de directe omgeving op het dak. Hierbij wordt
alleen hoogte-informatie gebruikt die binnen de
gebouwgrens ligt. Op deze manier blijft het dak
profiel, zoals die in de hoogte data aanwezig is,
bewaard.
Voor het detecteren van boomkronen wordt
een vegetatie-index (NDVI, zie kader) gebruikt.
Met de NDVI wordt bepaald of een locatie met
objecthoogte vegetatie bevat. De begrenzing
van een (groep) boomkronen wordt bepaald
op basis van een analyse van meerdere g rid -
cellen met groene objecthoogten. NoData-
gaten in de bovenkant van een boomkroon
krijgen de gemiddelde hoogtewaarde uit de
directe omgeving toegekend. Hierbij wordt
alleen hoogte-informatie gebruikt die binnen
de kroonbegrenzing voorkomt.
Bij het aanmaken van de DTM en DSM wordt
al rekening gehouden met de uiteindelijk
productie van de OHN en gelden de volgende
uitgangspunten:
De DSM ligt nooit lager dan de DTM.
Binnen een watervlak komt geen hoog
teverschil voor. Voor rivieren wordt hierbij
een uitzondering gemaakt. Hierbij volgt
de hoogte van het water het verloop in
hoogte van de omgeving.
Binnen een watervlak komt geen object
hoogte voor. De DSM is dus gelijk aan de
DTM. Alleen als er boomkronen of een
brug boven een watervlak voorkomen
wordt de hoogte hiervan wel in de DSM
opgenomen.
Op de plaats van een gebouw krijgt de
DTM één hoogtewaarde: het gemiddelde
van de directe omgeving. Dit uitgangspunt
zal niet in alle gevallen overeenkomen
met de werkelijkheid maar er is geen
mogelijkheid om per gebouw de werkelijke
maaiveldhoogte correct in te vullen.
In de DTM worden geen hoogtewaar
den aangepast, alleen NoData worden
opgevuld. Alleen binnen watervlakken (uit
TOP10NL) en binnen BAG objecten worden
de oorspronkelijke hoogtewaarden die wel
voorkomen vervangen door één nieuwe
hoogtewaarde.
In de DSM worden geen hoogtewaarden
aangepast, alleen NoData wordt opgevuld.
In de OHN worden hoogtewaarden tot
0,1 meter op 0 meter gezet. Op vlakke ter
reinen kunnen geringe hoogteverschillen
tussen de DTM en DSM voorkomen. De oor
spronkelijke AHN-data bezit een hoogte
nauwkeurigheid van maximaal 5 centimeter
standaardafwijking. Objecthoogten van
maximaal 10 cm kunnen hierdoor niet
nauwkeurig vastgesteld worden.
Het resultaat
De onderstaande figuren laten het effect van
de gebruikte procedure zien. De voorbeeld
locatie is een deel van de Wageningen
UR-campus (figuur 1) met gebouwen, water,
bomen en geparkeerde auto's die NoData in
AHN2 veroorzaken.
Figuur 2 laat het terreinmodel van de
voorbeeldlocatie zien. Het maaiveld op de
campus ligt globaal op negen meter boven
NAP met enkele verhogingen in het maaiveld
in de buurt van gebouwen. Na opvulling van
de NoData is de vorm van de vijver en de
sloten nog herkenbaar aanwezig. Ook op de
locatie waar een brug over de vijver loopt is de
hoogte van het water als onderdeel van het
watervlak opgenomen. De geparkeerde auto's
zijn niet meer herkenbaar. Of de locatie van
een gebouw herkenbaar is, hangt af de variatie
in terreinhoogte in de directe omgeving.
Op een vlak terrein is de locatie niet herken
baar, is er wel variatie in hoogte dan is het
grondvlak van het gebouw herkenbaar aan
wezig. Kleine NoData-locaties onder vegetatie
gaan geheel op in de omgeving.
Figuur 1 - Deel van Wageningen UR campus.
1) gebouwen, 2) watervlak, 3) sloot met water,
4) geparkeerde auto's, 5) onder vegetatie.
Hooqti in metcrt
boven NAP
13.54
».l
NoDwta
Figuur2 - Opvulling van DTM. a) Origineel:AHN2-int, b) Bewerkt:DTM.