2oo jaar Topografie
:"rJ. T.vtïrKlh-tfif
1 f
Geo-Info I 2015-5
L 4J._1
'''f/.Fy-L l'r.71
slaagde men erin tekeningen fotografisch op
steen te brengen.
Vanaf het begin diende de militaire stafkaart
een civiel belang. De kaart deed dienst als
basis voor de waterstaatskaart en de geologi
sche kaart. Ook werden kaartbladen aan het
publiek ter beschikking gesteld (fig.5). Bij deze
kaartserie voegden zich in het laatste kwart
van de 19e eeuw nog de kaartseries 1:25.000
en 1:200.000, waarmee de hele reeks topogra
fische producten beschikbaar was.
Figuur4 - Veldminuut 1:25.000 (fragment).
De primaire driehoeksmeting van Kraijenhoff
vormde de meetkundige grondslag voor deze
kartering. Bij het begin van de verkennings
werkzaamheden in Noord-Brabant in 1836 is
tevens een aanvang gemaakt met de verdich
ting van dit driehoeksnet. Bij de metingen
werd gebruik gemaakt van de repetitiecirkel van
Borda en de Engelse zaksextant en later ook een
gewijzigde theodoliet van Becker. Uitgangspunt
voor de terreinopname vormde de kadastrale
opmeting die in 1832 gereed kwam. Voordat
de terreinwerkzaamheden begonnen maakte
de officier-verkenner verkleiningen 1:25.000 van
de kadastrale plans. Deze werden zorgvuldig
langs de gemeentegrenzen uitgesneden en
op kartons vastgelijmd. De kartons werden als
veldminuten door de verkenner in het terrein
aangevuld met ontbrekende topografie (fig.4).
wegen, kanalen en rivieren. De namiddag
werd besteed om het opgenomen terrein
gedeelte te inkten en te kleuren. Het was een
uitdrukkelijke eis dat het veldwerk nog op
dezelfde dag werd afgewerkt.
Uit de veldminuten werden in de winter
periode de nettekeningen 1:50.000 samen
gesteld door het kaartbeeld handmatig te
reduceren. Deze nettekeningen vormden het
uitgangspunt voor de steengravure. De totale
gravure van een blad vergde twee jaar. Van
de gegraveerde steen werd gedrukt op de
steendrukpers. Deze arbeidsintensieve en
dure methode kon door de ontwikkeling van
de fotografie sterk worden verbeterd. In 1863
Een nieuwe organisatie
De gedeelde verantwoordelijkheid voor het
kaartvervaardigingsproces tussen de Militaire
Verkenningen en het Topografisch Bureau (vanaf
1868 Topographische Inrichting geheten) heeft
tot veel problemen geleid. Door veel werk voor
het Ministerie van Oorlog en andere departe
menten liep de Topographische Inrichting grote
achterstanden op in de bijhouding van de topo
grafische kaartseries. Deze ongewenste situatie
heeft uiteindelijk geleid tot een ingrijpende
reorganisatie. De Minister van Oorlog liet in 1926
een commissie onderzoek doen naar de werking
van de Topographische Inrichting. Het advies
van deze commissie leidde tot veel overleg en
discussie onder meer over het gebruik van de
fotogrammetrie. Uiteindelijk besloot de minister
in 1930 om de Militaire Verkenningen en de
Topographische Inrichting samen te voegen,
de kaarten 1:25.000 en 1:50.000 zo snel moge
lijk via fotolithografie te vervaardigen en de
fotogrammetrie als werkmethode toe te passen.
Bij Koninklijk Besluit van 1932 werd de organisatie
van de nieuwe Topografische Dienst vastgesteld.
Van Hengel, oud-kapitein ter zee en raadadvi
seur, werd waarnemend directeur. De dienst
De verkenner had de veldminuut op een
plankje gespannen bij zich. De ontbrekende
topografische details konden aan de hand
van het kadasterbeeld meestal gemakkelijk op
de juiste plaats in potlood worden ingete
kend. Waar nodig maakte men gebruik van
eenvoudige landmeetkundige instrumenten.
In de eerste jaren waren dit planchetten en
vizierlinealen, later ging men de handzame
sextant-transporteur gebruiken. Afstanden
werden uitgepast of sporadisch met de meet-
ketting gemeten. Met de nivelleerboussole mat
men zowel verticale als horizontale hoeken,
de laatste ten opzichte van het magnetische
noorden. Voor deze hoogtemeting ging men
uit van de bestaande verkenmerken langs
Figuur5 - Topographische en militaire kaart 1:50.000 (fragment).