2016-4 I Geo-Info
37
Figuur7 - Fragment uit de 17e druk van de Bosatlas uit 1906, kaartblad 38.
blijven weergeven. In het Rijndal lopen wegen
en spoorwegen aan weerszijden van de rivier
door het dal. Om ook op kleinere schaal die
relatie nog leesbaar op de kaart te kunnen
weergeven moet dat dal verbreed worden, dus
moeten de hoogtelijnen opschuiven.
Dat nauwkeurigheid een complex begrip is,
wordt ook duidelijk wanneer je verschillende
ruimtelijke gegevensbestanden met elkaar
combineert. Onderzoekers werken nu met
geografische informatiesystemen of GIS, en
als voorbeeld van een GIS-onderzoek neem
ik het vaststellen van de geschiktheid voor
bananenverbouw op het eiland Dominica in
West-Indië (Drummond 1984). Die geschiktheid
wordt bepaald door de bodem, de helling, de
neerslag en de temperatuur. Wanneer je nu
in je Geografisch Informatiesysteem het deel
van Dominica met voldoende neerslag en de
voor bananen juiste temperatuur combineert
met het gebied met de voor bananen juiste
helling en geschikte bodem, dan moeten
uit de combinatie van die kaartjes die gebie
den tevoorschijn komen die op alle vier de
criteria voldoende scoren voor een succesvolle
bananenteelt. Tenminste wanneer je grenzen
nauwkeurig genoeg zijn. In dit geval, bij dit
onderzoek op Dominica (Drummond 1990),
bleek in het terrein dat succesvolle bananen
teelt slechts mogelijk was in 19% van de door
het GIS als geschikt aangegeven gebieden.
De achterliggende oorzaak bleek de onvol
doende nauwkeurigheid van elk van de voor de
criteria aangegeven grenslijnen te zijn. De hel-
lingsgegevens waren redelijk nauwkeurig, maar
vanwege de manier van meten van de neerslag
(interpolatie tussen de waarden bepaald door
regenmeters, die vervolgens over een periode
van 30 jaar gemiddeld werden) en het vaststel
len van de bodemsoorten aan de hand van een
voor dit reliëfrijke eiland te extensieve bemon
stering waren regen- en bodemgrenzen veel
minder nauwkeurig. De temperatuurgrenzen
waren afgeleid van enkele waarnemingen op
weerstations, die werden gecombineerd met
hoogtelijnen (want uit de praktijk weten we dat
100 m hoogteverschil gemiddeld één graad
temperatuurverschil met zich meebrengt), maar
daarbij werd hier geen rekening gehouden met
het aspect van de hellingen, dat wil zeggen
of ze op de zon lagen of niet. Ikzeg niet dat
kaartbeheerders dit soort informatie moeten
kunnen leveren, maar ze moeten wel een idee
hebben van de effecten van de verschillen in
nauwkeurigheid op de informatie die men aan
de kaart wil kunnen ontlenen.
Actualiteit
Dan actualiteitzodra een papieren kaart
uitkomt, is hij verouderd (dat geldt trouwens
evengoed voor digitale kaarten), en daar
probeert men soms op te anticiperen. Prof
J.F.Niermeyer, van 1902-1923 redacteur van
de Bosatlas, was daar sterk in: zodra hij in de
vakliteratuur melding vond van de geplande
aanleg van spoorwegen kwam de betreffende
lijn direct op de atlaskaart terecht - zonder
een bericht over de voltooiing van die lijn af
te wachten (zie figuur 7). Zo was de in 1900
begonnen Hedjaz-spoorlijn, gepland van
Damascus naar Mekka, al in de 17e druk van de
Bosatlas, dus in 1906, op de kaart opgenomen,
terwijl de lijn pas in 1908 Medina bereikte, en
nooit doorgetrokken zou worden tot Mekka.
Aan de andere kant van de Rode Zee staat op
de kaart een spoorverbinding tussen Wadi
Halfa en Assoean, ook ooit gepland, maar van
wege het moeilijke terrein niet gerealiseerd.
Volledigheid
Tenslotte de volledigheid. Stel je eens voor dat
je onderzoek wilt doen naar het voorkomen
van heggen of van alleenstaande bomen
in het Nederlandse landschap. Als je weet
dat die ook bij de topografische opname
worden gekarteerd en op de kaart worden
opgenomen is je onderzoek al voor de helft
klaar, want dan hoef je zelf niet meer het veld
in. Inderdaad staat in de interne voorschriften
voor de topograaf dat alle fysieke terrein
scheidingen zoals heggen en muurtjes en
ook alleenstaande bomen moeten worden
gekarteerd, ten behoeve van de oriëntatie
in het terrein. Dat klinkt geweldig, maar
de topografen hebben ook de zorg de kaart
leesbaar te houden. In sommige Nederlandse
landschappen, met name in Zuid-Limburg,
komen zoveel heggen dicht bij elkaar voor
dat ze omwille van de leesbaarheid niet meer
allemaal opgenomen kunnen worden en men
met een selectie moet volstaan. In een open
landschap zoals op het Groningse Hogeland
wordt op de topografische kaart meer dan
95% van de tastbare perceel scheidingen zoals
heggen of muurtjes, aangegeven; in het klein-
schalige landschap van Zuid-Limburg blijkt dat
dat percentage maar 55% is (Bakermans 1987).
Voorschriften
Bij de topografische dienst, en ook bij de
opvolger het Kadaster is er dus sprake van
voorschriften waaraan men zich moet houden
bij de opname en bewerking van de terreinge-
gevens ten behoeve van de weergave op de
kaart. Die voorschriften zijn semiopenbaar - ze
zijn intern op CD-ROM uitgebracht en zullen
ook voor kaartbeheerders en archivarissen wel
toegankelijk en verkrijgbaar zijn. Ze zijn een
prachtig voorbeeld van de meta-informatie
die je voor een goed begrip en de juiste
interpretatie van de kaartinhoud nodig hebt
(Voorschriften 6600 en 6601).
Zo wil je weten van wanneer tot wanneer er
op de topografische kaart verschil gemaakt
werd tussen houten en stenen gebouwen, van
wanneer tot wanneer boomkwekerijen wer
den aangegeven, vanaf wanneer short-stem-
fruitbomen met een aparte signatuur werden
gekarteerd, en vanaf wanneer tram- en metro
lijnen. De soort wegverharding die vroeger
werd gedifferentieerd naar grind, MacAdam,
zand, puin, schulp- en straatwegen en
verhoogde kleiwegen wordt nu nog slechts
gedifferentieerd naar wèl of niet verharde
wegen; belangrijker vindt men nu de breedte
en het aantal rijbanen - maar het is wel uiterst
relevant voor een studie naar de evolutie van
de wegverharding van wanneer tot wanneer
dat onderscheid op de topografische kaart tot
uiting werd gebracht, om vast te kunnen stel
len of de kaart daarvoor een bruikbare bron is..
Over de weergave van al die soorten informa
tie, grondgebruik, infrastructuur of bebouwing
zouden archivarissen nog eens een overzicht
moeten maken, waaruit blijkt in welke periode
dergelijke informatie door onze topografische
kaarten werd geboden, ten behoeve van een
beter gebruik en een betere interpretatie van
al dit kostelijke materiaal.