Proeftuinen voor een basisregistratie: we want more ru ru CD "O CD CD OQ fü Column 2019-4 I Geo-Info 27 Zoals ook elders in deze editie van het GIN-magazine te lezen is, zijn we goed op dreef met de ontwikkeling van de Basisregistratie Ondergrond (BRO). De basis is gelegd, de leve ring van gegevens van de eerste drie objecten vertoont een stijgende lijn. Steeds meer overheden weten de weg naar de landelijke voorziening te vinden, daardoor zal de hoeveelheid betrouwbare en gestandaardiseerde gegevens exponentieel gaan stijgen. In de komende vier jaar zullen nog minstens 20 objecten volgen. De gegevens worden onder andere gebruikt om de modellen (zoals de Bodemkaart en Geotop), die ook onder deel zijn van de BRO, te verfijnen. Gegevens en modellen samen zullen zo uiteindelijk een veel beter en betrouwbaarder beeld van bodem en ondergrond opleveren. En dat is nodig, want zoals deze week ook bleek bij de presentatie van de ont werp Nationale Omgevingsvisie (NOVI): Nederland kent een aantal grote vraagstukken. De NOVI noemt verstedelijking, bereikbaarheid, duurzaamheid en natuurbehoud. Het gaat hierbij om grote, met elkaar verweven ruimtelijke puzzels die vragen om goede keuzes. Niet alleen boven de grond, maar ook in de ondergrond. Om die keuzes te kunnen maken, is kwalitatief hoogwaardiger en gedetailleerder informatie nodig dan nu beschikbaar is. Natuurlijk is het niet voldoende om gegevens beschik baar te stellen. Dat is geen garantie voor correct of misschien zelfs innovatief en creatief gebruik ervan. De BRO richt zich op bodem en ondergrond en dus op wat onzichtbaar is voor het blote oog. Er is kennis nodig om de gegevens en modellen goed te kunnen gebruiken en interpreteren en om te gaan met de onzekerheid. Die kennis kan nog veel beter en breder ontwikkeld worden en de toepassing ervan behoeft een breder instrumentarium. Waar we boven de grond heel lang vooruit konden met 2D-data, is het nut daarvan in de ondergrond tamelijk beperkt. Daarom wordt er naast de ontwikkeling van de basis registratie ook gewerkt aan innovatieve toepassingen in de proeftuinen ofwel de PoC's (Proof of Concept) van de BRO. Een proeftuin in de context van de ontwikkeling van een basisregistratie is betrekkelijk nieuw. Toch wordt er bij de ontwikkeling van de BRO volop gebruik gemaakt van het instrument. In de loop van dit jaar zijn er proeftuinen in alle delen van het land. Een aantal daarvan is inmiddels afgerond. Natuurlijk zijn niet alle proeftuinen even succesvol. Wel zijn alle proeftuinen nuttig. Ze vinden plaats op kleine schaal en raken een breed scala aan actuele ruimtelijke vraagstukken. Voorbeelden zijn gebiedsontwikkeling in een aantal grote steden, dijkversterking of de plaatsing van getijdenturbines in de Brouwersdam. De proeftuinen bieden een strategische verkenning van de mogelijkheden voor inno vatie en toetsen de effectiviteit daarvan in een praktijksituatie. Zo droeg de toenemende behoefte aan het combineren van boven- en ondergrondse 3D-data en de visualisatie daarvan bij aan de toepassing van de digital twin technologie in een 3D virtuele omgeving. Daarnaast komt er ook feedback op de ontwikkeling van de basisregistratie vanuit de proeftuinen. Zo concludeerden beleidsmedewerkers in Rotterdam en Eindhoven dat het nog te vroeg is om de BRO-gegevens en modellen toe te passen. Er zijn nog te weinig gegevens beschikbaar en in het stedelijk gebied zijn de modellen nog niet verfijnd genoeg. Maar zij kregen ook de smaak te pakken: "We want more! Zodra we goed in de ondergrond gaan kijken, willen we steeds meer weten. Om echt meerwaarde te creëren in onze planvorming, hebben we veel data nodig en veel metadata." Zo kunnen zij inzicht krijgen in de onzekerheden en op basis daarvan de risico's beter inschatten en evtentueel gericht extra bodemon derzoek laten uitvoeren. Mooi is ook dat gebleken is dat de modellen die een schematische weergave van de ondergrond bieden plaatselijk verfijnd kunnen worden als er meer onderzoeksgegevens beschikbaar komen. TNO, WENR (onderdeel van Wageningen Universiteit) en Deltares hebben hiervoor de kennis in huis. Dus ook al is de mate van detail van een model niet toerei kend voor een bepaald vraagstuk, het is mogelijk om het model plaatselijk verder te detailleren. Kortom, het is zaak dat we de BRO verder opbouwen en daarbij volop gebruik maken van de resultaten die uit de proeftuinen komen. Over een aantal jaar zal het veel vanzelf sprekender zijn dat er bij allerlei ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving gebruik gemaakt zal worden van de gegevens en modellen en deze te combineren met eigen, lokale data, slimme technologie en kennis over onder- én bovengrond. Marjan Bevelander Plv. Programmamanager Basisregistratie Ondergrond Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Marjan. Bevelander@min bzk.nl

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2019 | | pagina 29