De Delftse School in de ge Een poging tot geschiedschrijving Recentelijk is de vierde publicatie verschenen in de serie Geodetisch- Historische Monografieën van de Stichting De Hollandse Cirkel, de stichting die zich bezighoudt met de geschiedenis van de Geodesie in Nederland. In deze publicatie [i] beschrijf ik de ontwikkeling van het gedachtegoed van wat in de Geodesie wel 'de Delftse School' genoemd wordt. Deze theorie werd ontwikkeld in de twintigste eeuw en trok nationaal en zeker ook internationaal veel aandacht. 40 I Geo-Info I 2020-4 Door Martien Molenaar De Delftse School betrof de wijze waarop meet- netwerken werden ontworpen, de meetresultaten werden verwerkt, en vooral de wijze waarop de kwaliteit van de uitkomsten werd beoordeeld. Deze theorie kreeg geleidelijk aan grote invloed op de geodetische en landmeetkundige praktijk. De belangrijke voortrekkers van deze ontwikkeling waren Jacob Menno Tienstra en zijn leerling en opvolger Willem Baarda en hun medewerkers. Hun actieve bijdrage aan dit veld liep van onge veer 1930 tot 1980. Het is nu bijna 40 jaar geleden dat de laatste met emeritaat ging (1982). Door de ontwikkelingen daarna is de aandacht voor dit werk sterk verminderd. De opkomst vanaf de tachtiger jaren van de vorige eeuw, van eerst volautomatische 'total stations' en later GPS en de zich steeds versnellende ontwikke ling van de ICT, hebben de dagelijkse praktijk van de geodeet fundamenteel veranderd. Door het opheffen van de Faculteit der Geodesie aan de TU Delft en de Geodesie-opleiding aan de Hoge school van Utrecht is de instroom van hoger opge leide geodeten in het Nederlandse beroepenveld sterk afgenomen. Geodetische taken worden daardoor steeds vaker uitgevoerd door profes sionals uit andere disciplines. Daardoor dreigt dit gedachtegoed in de vergetelheid te raken. Dit artikel geeft een schets van de ideeën van de Delftse School, in - hopelijk voor niet-ingewijden -, toegankelijke taal. Dat betekent dat de wiskundige achtergronden hier niet behandeld worden. De landmeetkundige puntsbepaling tot ongeveer 1980 Nederland wordt bedekt door het net van de Rijksdriehoeksmeting (RD) met punten op een onderlinge afstand van 20 tot 30 km. Dit werd in verschillende stappen verdicht met tweede en derde ordemetingen van netten met kortere zij den. Daarmee ontstond een relatief dicht veld van gegeven punten waarop kon worden aangesloten voor lokale metingen. Hiervoor moesten deze puntenvelden door aanvullende metingen verder verdicht worden. Dit geschiedde door middel van een aantal meetconfiguraties met gebruik van theodolieten en verschillende technieken voor afstandsmeting. Sinds de jaren zestig kwam elektronische instrumentatie beschikbaar voor lengtemeting over afstanden tot enkele kilome ters, waardoor de meetkundige structuur van de netwerken sterk vereenvoudigd kon worden. Figuur 1 geeft een voorbeeld van een kringnet, een meetconstructie die vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw in de Nederlandse landmeetkun dige praktijk veel werd toegepast. Van alle zijden werden de lengtes gemeten met een elektroni sche afstandsmeter en in alle hoekpunten werden de hoeken tussen in zo'n punt samenkomende zij des gemeten. Als nu de punten A en B bekend zijn in coördinaten in het RD-stelsel, dan kunnen de overige punten van daaruit ook in RD-coördinaten berekend worden. Bij deze opzet werd, zoals in de landmeetkunde gebruikelijk, ervan uitgegaan dat de metingen in een horizontaal vlak werden berekend, dat is een vlak loodrecht op de lokale richting van de zwaartekracht. Omdat bij het meten fouten konden worden gemaakt, werden er meer metingen verricht dan strikt noodzakelijk was om de coördinaten van alle punten te berekenen. Dat zijn 'redundante' of 'overtallige' waarnemingen. Daarmee konden controles worden uitgevoerd. Hierbij bleek echter dat er kleine tegenspraken optraden, zonder dat er echte meetfouten waren gemaakt. Dit kwam door dat metingen een stochastisch (statistisch) karakter hebben, waardoor ze bij herhaalde waarneming een zekere spreiding van waarden vertonen. Onderzoeksvragen voor de Delftse School Uit deze ervaring ontstond het onderzoekspro gramma van de Delftse School, en ontwikkelde zich met voortschrijdend inzicht door de jaren heen. De volgende vragen kwamen aan de orde: Hoe werk je de tegenspraken, die als gevolg van het stochastische karakter van de meetresultaten optreden, op een verantwoorde wijze weg? Figuur 1 - Voorbeeld van een kringnet.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2020 | | pagina 42