odesie 1 2 4 2020-4 I Geo-Info 41 Hoe werkt het stochastische karakter van de metingen door op de berekende coördinaten? Hoe kun je voorkomen dat er niet-stochas- tische afwijkingen in de meetresultaten (meetfouten) optreden? Hoe kun je schatten welke orde van grootte van meetfouten eventueel onont dekt blijven? En hoe zouden die doorwer ken in de berekende coördinaten? Hoe kun je een meetopzet ontwerpen zodat de effecten van 2, 3 en 4 binnen aanvaardbare grenzen blijven? De eerste vraag wekte al langere tijd de belangstelling van geodeten, maar ook van astronomen, wiskundigen en statistici. In de negentiende eeuw werden elegante oplossin gen gevonden door bekende wetenschappers zoals Gauss, Legendre en Laplace. Zij kwamen tot een oplossing die we nu kennen als de vereffening volgens de 'Methode der Kleinste Kwadraten'. Deze methode geeft een oplos sing waarbij de som van de kwadraten van de aan de waarnemingen toegekende correc ties minimaal is. Later werd deze methode gemodificeerd zodat er bij het toekennen van correcties rekening kon worden gehouden met de nauwkeurigheid van de waarnemin gen. Deze werd uitgedrukt in de standaardaf wijking of het kwadraat daarvan, de variantie. Tienstra heeft zich in zijn tijd (rond 1930-1950) vooral beziggehouden met het onderzoek naar de grondslagen van deze methode. Hij ontwikkelde algoritmes, die goed aan sloten bij de werkwijze van landmeters en geodeten. Deze werkwijze werd gekenmerkt door het feit dat grote meetprojecten vaak in meerdere fasen werden gemeten. Zijn werk is beschreven in het postuum uitgegeven (Tienstra 1956). Hij liet daarbij ook zien hoe het stochastisch karakter van de waarnemingen doorwerkte op de berekende coördinaten. Figuur 2 -Standaardellips voor een nieuw bere kend punt. Laten we een eenvoudig voorbeeld nemen als in figuur 2. Stel dat de punten 1 en 2 in coördina ten bekend zijn en laten we ook aannemen dat die foutloos zijn. Als nu in de driehoek vol doende hoeken en afstanden worden gemeten, kunnen de coördinaten van punt 3 bepaald worden. De onzekerheid van die coördinaten wordt beschreven door hun varianties en co-varianties, berekend uit de varianties van de waarnemingen. Daaruit worden dan de grootte en oriëntatie berekend van een ellips, die gecentreerd is op het nieuwe punt. Deze wordt standaardellips genoemd. Dit is uiteraard een simpel voorbeeld. Bij uitge breidere netwerken kan dan de nauwkeurigheid van de coördinaten van alle punten berekend worden, met de daaruit afgeleide standaardel lipsen. Evenzo kan de nauwkeurigheid bepaald worden van coördinaatverschillen tussen punten en ook daaruit kunnen 'relatieve' standaardel lipsen bepaald worden. Dit is gedaan in figuur 3 (vol getrokken ellipsen). Het netwerk is doorgere kend vanuit de punten 17 en 21. Het totale plaatje geeft een indruk hoe goed het netwerk geme ten is en wat de kwaliteit is van de coördinaten en van de coördinaatverschillen en dus van de ligging en relatieve ligging van de punten. Pol nis Dirteliwi Stanford fl'Hpsf V 'Stondord eJlipst, from orliiicial Hbrariancfe inalrin. Seol» P m is* HO» NkH lihf.hNliliMihl LLLÜ-LLLLl tij «I kg VC IQj» c<iri;|m*tri| r iBllElJJli 1,1 li i 1111 II l i hlLI1II Figuur3 - Netwerk met standaardellipsen en criteriumcirkels (Baarda 1973).

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2020 | | pagina 43