42 -ï.V Geo-Info I 2020-4 S-Stelsels en criteriummatrices Wat opvalt in figuur 3 is dat de standaardellip sen groter worden naarmate de punten verder weg liggen van de rekenbasis. Deze ellipsen zijn blijkbaar niet alleen afhankelijk van de kwaliteit van de metingen, maar ook van hun positie ten opzichte van de rekenbasis. Bij een kwaliteits beoordeling moet men hier rekening mee houden. Baarda was zich daarvan bewust en formuleerde een methodiek voor de kwaliteits beoordeling die dat deed [2]. Dat ging als volgt. Als de coördinaten van een punt berekend wor den, krijgt men daarbij als maat voor de nauwkeu righeid de varianties en covarianties. Dat zijn voor twee coördinaten vier grootheden. Hiermee kan men een 2x2 matrix o opstellen met de varianties op de diagonaal en de co-varianties naast de diagonaal. Bij twee nieuwe punten krijgt men zo een 4x4 matrix en voor n punten een 2nx2n matrix. Uit deze gegevens worden dus de standaardellipsen en relatieve standaardellipsen berekend. Baarda kwam nu, samen met zijn medewerker Jouke Alberda, op het idee om een kunstmatige matrix H op te stellen die cirkels in plaats van ellipsen genereerde, zie de gestippelde cirkels in figuur 3. De grootte van deze cirkels kan met één of twee parameters worden ingesteld en daarmee kan men een bovengrens instellen zodat de berekende ellipsen niet door deze cirkels heen steken. Hij koos voor cirkels omdat er dan voor de kwaliteit van de coördinaten geen voorkeursrichting is. Voorwaarde is wel dat de beide matrices ten opzichte van dezelfde rekenbasis berekend worden. Dus de keuze van die basis moest expliciet gemaakt worden; Baarda noemde dat een Schrankingsbasis of kortweg S-basis. Hij formuleerde ook een transformatie, de S-transformatie. De coördinaten kunnen daarmee naar een andere basis omgerekend worden, zon der dat de netwerkberekening overgedaan hoeft te worden. Met die S-transformatie kan men ook beide matrices omrekenen. De visuele benadering in figuur 3 heeft beper kingen, zeker bij grote netwerken. Bovendien bevatten de matrices meer informatie dan door deze figuren wordt weergegeven. De eis die in bijvoorbeeld figuur 3 wordt gesteld, is dat de kwaliteit van de coördinaten altijd beter is dan het met H aangegeven criterium. Maar een alge menere eis is dat voor iedere functie F van de coördinaten (zoals afstanden en oppervlaktes) geldt dat oFF HFF Als beide matrices omgezet worden naar een andere S-basis, mag dat geen effect hebben op deze ongelijkheid. Dus voor het toetsen van de kwaliteit van de berekende coördinaten maakt het dan niet uit vanuit welke S-basis die berekend is. Dat wil zeggen dat de vergelijking van o met H alleen beïnvloed ->■>-> x,y x,y wordt door de structuur van het netwerk en de kwaliteit van de waarnemingen. 73 es- Figuur 4 - De inwendige betrouwbaarheid van een netwerk, grenswaarden van waarnemingen (Baarda 1973). Baarda toonde aan dat bovenstaande het geval is wanneer de twee matrices li aan de volgende voorwaarde voldoen: vergelijk de twee matrices via het gege neraliseerde eigenwaarde probleem: |ox,y - X Hx,y| o. Uit de oplossing van die vergelijking voor n punten volgen 2n waarden voor de zogenoemde eigenwaarden X. De laagste waarde is altijd Xmin o Voor de hoogste waarde wordt geëist dat Xmax 1. Als beide matrices naar een andere S-Basis wor den omgezet, dan heeft dat geen effect op de gevonden waarden voor X. Toetsen op meetfouten: de betrouwbaarheid van metingen De co-variantiematrix van de coördinaten beschreef één aspect van de kwaliteit van de meetresultaten. Baarda noemde dat de precisie van de metingen en coördinaten. Een ander belangrijk aspect was het al dan niet voorko men van onontdekte meetfouten en hun effect op de berekende coördinaten. Daarvoor werd de term betrouwbaarheid gebruikt. Uitgangspunt is dat als bij een meting overtallige waarnemingen worden gedaan, de verwerking met een Kleinste Kwadraten Veref fening kleine correcties geeft met waarden om en nabij 0 in het geval er geen echte meetfouten zijn gemaakt. Als de correcties aanzienlijk van nul afwijken, kan dat wijzen op fouten. Door de natuurlijke spreiding van waarnemingsuitkomsten, uitgedrukt in hun standaardafwijking o of variantie, kan het ook wel eens gebeuren dat er toch een wat grotere afwijking optreedt. Daarom werd er een toets geformuleerd zodat de kans hierop klein is, meestal gesteld op ao 0.001 (0.1%). Het is interessant om te weten hoe gevoe lig zo'n toets is. Stel dat er een fout wordt gemaakt in een waarneming, dat betekent dat de gemiddelde waarde verschuift, zeg met een waarde V, de nabla grootheid. Dan zullen de waarnemingsuitkomsten met dezelfde standaardafwijking o om deze nieuwe waarde verspreid zijn. De vraag is hoe groot V moet zijn om met een zekere kans p gevonden te worden. Deze kans werd om praktische redenen op p 0.80 (80%) gesteld. Met deze waarden voor a0 en p kunnen dan de waarden V voor alle waarnemingen berekend worden, deze werden grenswaarden genoemd. De combinatie van de waarden voor a en p met de berekende waarden voor V werd de 'inwendige betrouwbaarheid' van het netwerk genoemd, zie figuur 4. Het effect op de coördinaten als de fouten niet ontdekt worden, werd de uitwendige betrouwbaarheid genoemd. Een kringnet werd zo gemeten dat vanuit een S-basis de coördinaten van alle andere punten berekend konden worden. Met de hierboven beschreven methodiek konden alle waarnemingen worden getoetst. Als eventuele meetfouten dan zijn opgespoord en hersteld, weet je dat de metingen daarna in orde zijn; zij bevatten geen fouten meer. Voor aansluiting van nieuwe metingen op RD-coördinaten waren minimaal twee bekende RD-punten nodig. Als deze als S-basis werden gekozen, waren er meestal naast deze twee punten ook andere punten van het net bekend in RD-coördinaten. Door de nieuw berekende coördinaten met de gegeven RD-coördinaten te vergelijken, spoorde men eventuele tegen-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2020 | | pagina 44