1°l m Op 19*-eeuw5e Nederlandse zeekaarten weergegeven gebieden 901 Ënj /□I >4' ïol: 2ol 42 Geo-Info 2021-1 BUlcM BL rM Bliè'M BI EU Overzichtskaarten 7 15 19 19 Grote vaarkaarten 1:500K 2 5 10 31 Zeemansgidsen 6 6 11 5 delen 43 2021-1 I Geo-Info 4 r Figuur 7. Op de zeekaarten voorkomende logo's uit, van links naar rechts, 1834,1869,1873,1876 en 1894 door het toen invloedrijke Koninklijke Nederlandse Aardrijkskundige Genootschap, met de voormalige directeur van de koloniale Topografische Dienst, Versteeg, als belangrijk ste woordvoerder, tegen het Hydrografisch bureau in Batavia omdat dat niet aan zijn taak zou voldoen, naar te veel precisie op de zeekaarten streefde, en te langzaam zou werken. Edeling wees er bij het beantwoorden van deze kritiek op, dat Brits-Indië, met een veel kortere kustlijn, over 6 opnameschepen beschikte, waar de Indische archipel er maar één had, en dat de Britse opnameschepen het onder vergelijkbare omstandigheden niet beter deden dan de Nederlandse, maar zijn verweer had onvoldoende effect. In 1886 manifesteerde het bezuinigingsspook zich opnieuw en in 1887 werd, opnieuw tegen het expliciete advies van de marinecommandant in Batavia in, door de Nederlandse regering besloten om het Oost-Indische hydrografische bureau weer naar Den Haag over te bren gen, met als argument (ondanks het feit dat ongeveer 85% van de kaarten die namens de regering werden geproduceerd, Oost-Indische wateren afbeeldden), dat productie, reproduc tie en distributie in het moederland goedko per, efficiënter en sneller uitgevoerd konden worden. Door de ministers van Koloniën en Marine werd beweerd dat met deze verhuizing naar Nederland jaarlijks zo'n 50.000 gulden kon worden bespaard. Dit klopte helemaal niet, want eenmaal terug in Nederland bleek dat daar geen graveurs te vinden waren voor de koperplaten, en de gravure in Parijs moest gebeuren, en dat er geen pand beschikbaar was en een nieuw pand gehuurd moest worden. Maar het besluit werd niet herroepen, hoewel het zes jaar duurde voordat het van kracht werd. In 1894 zou volgens Koninklijk Besluit nr. 3 afgekondigd op 30 maart 1894 nr. 3 het bureau voor Indische hydrografie in Batavia worden toegevoegd aan het Hydro grafisch Bureau van de Nederlandse Marine in Den Haag (bestaand sinds 1874), onder zijn eigen chef, met vier assistenten, een kartograaf en vier bedienden. Edeling maakte dit niet meer mee: nog in 1892 onderscheiden met de Orde van de Nederlandse Leeuw (ridder) ging hij in 1894 met pensioen en koos ervoor om op Java te blijven, ver van de Nederlandse geografen die hem hadden bekritiseerd, en stierf in 1898 in Bandoeng. In 1895 werd het hydrografische bureau in Batavia ontmanteld, of liever gedegradeerd tot een kaartende- pot, en werd het onderdeel van sectie VII van het Marine-departement in Oost-Indië, verantwoordelijk voor kustlichten, betonning en loodswerk. In het overdrachtsreglement was vastgelegd dat de opnamelocaties in de archipel voortaan in Nederland zouden worden vastgesteld. In 1898 hield het bureau voor Indische hydrografie in Den Haag op te bestaan als een afzonderlijke sectie en werd het volledig samengevoegd met het (Neder landse) hydrografisch bureau van de marine. Toen voor de koloniale begroting van 1899 een groter bedrag werd gevraagd voor het hydrografische onderzoek, kwam er een boze reactie van het parlement, dat beweerde dat het was misleid omdat er een besparing van 50.000 was voorgespiegeld, en het weigerde de gevraagde verhoging. Maar, afgezien van enkele jaren in de jaren 1870, werden gedurende bijna 60 jaar, van 1834 tot 1894, zeekaarten getekend en gedrukt in Batavia. In de loop van de 19e eeuw was het aandeel van de vestiging van Van Keulen in Amsterdam in de Nederlandse kaartproductie afgenomen van 94% in het jaar 1800 tot 2% in het laatste decennium, en de door de staat gesponsorde kaartproductie in Nederland nam in de dezelfde periode toe van 6% tot 98%, maar deze cijfers verhullen dat daartus sen, bijvoorbeeld in de jaren 1860, ongeveer 54% en in de jaren 1880 ongeveer 53% van alle nieuwe Nederlandse hydrografische kaartuitgaven in Batavia werd geproduceerd. In dezelfde periode nam het aantal nieuwe edities van Nederlandse zeekaarten toe van 18 in het eerste decennium tot 265 in de jaren 1890-1900 (en 310 in het volgende decennium). Zie ook figuur 6. De logo's op de kaarten geven de verantwoor delijke instellingen aan: van 1834 tot 1869 werd het logo van de Commissie tot verbetering der Indische zeekaarten aangebracht op de kaarten getekend en gelithografeerd in Batavia. Bij overname van de Commissie door de Marine in Batavia werd het logo gewijzigd in Hydrographisch Bureau Batavia (1869-1871). Van 1873 tot 1876 wordt het Bureau overge bracht naar de metropool, maar nog steeds als een aparte entiteit, hoewel het in 1874 samen met het voor de productie van kaarten van de thuiswateren verantwoordelijke personeel, het Hydrografisch Bureau van het Ministerie van de Marine vormde. Terug in Batavia in 1876 veranderde het logo opnieuw, waarbij het Nederlandse marine-embleem werd gecom bineerd met de vorige tekst. Vanaf 1895 verliet het Indische bureau Batavia voorgoed en in 1897 fuseerde het volledig met het Hydrogra fisch Bureau in Den Haag. Van de 265 kaartuitgaven geproduceerd in de jaren 1890-1900 bedekten 218 Oost-Indische wateren, 40 de thuiswateren en 7 de Neder- iootv, Absoluul aantal IS TC 30 AS W lil UT 102 13S 25t ÏTfl 50- 4ü*- oL— isoo 30 IC 20 Nederland Nedertands Indie 00 70 BO 90 1900 10 Oosl- 40 50 Eurfifa Azle Noord- 00 MitHsn-Amenks. Atlanlisci» Oceaan Figuur 8. Verschuiving in de aandacht voor te karteren gebieden in de 19e eeuw. Kustkaarten MOOK-1:5QOK U 26 «51 125 Plannenkaarten 2 2 13 89 Havenkaarten 30 49 51 55 totaal 55 97 139 335 Tabel 1. Aantallen beschikbare Nederlandse zeekaarten van Nederlands-Indië (Encyclopaedie van Nederlands Indië, 1918) landse Caribische bezittingen. In het jaar 1900 werden 5900 exemplaren van kaarten van Indo nesische wateren aan klanten geleverd, tegen 900 voor de Nederlandse thuiswateren [6]. De kaarten van de thuiswateren waren meestal op schalen 1: 30-50.000; die van de Oost-Indische archipel waren kleiner (zie ook tabel 1). Inhoud en vormgeving van de Nederlandse kaarten Naast peilingen, oevers, kliffen en boeien worden vanaf 1816 voor Nederland en vanaf 1835 voor de Indische wateren 1, 3 en 5 vadem- dieptelijnen ingetekend. Sinds de jaren 1840 was er in de Oost een tendens om op de zee kaarten langs de kusten een smalle strook met grondgebruiksinformatie op te nemen; vanaf de jaren 1880 werd dit uitgebreid tot een 10 km brede grondgebruiksgordel, speciaal voor Java, waar de in 1880 voltooide topografische kaartserie 1: 100 000, de 'residentiekaart' als bron gebruikt kon worden. Kusttypes werden aangegeven, verdeeld in rotsachtige, bergach tige, lage zandstranden en 'gewone' kusten; het voorkomen van branding of golfbrekers werd aangeduid, en de weergave van riffen en kliffen werd gedifferentieerd afhankelijk van hun relatieve niveaus in vergelijking met het zeeoppervlak. De bodemeigenschappen van de zeebodem werden weergegeven met codes. In 1842 experimenteerde luitenant ter zee Charles William Meredith van de Velde (1818-1898), die later beroemd zou worden om zijn kaart van het Heilige Land, in zijn Kaart van de eilanden beoosten Java met kustkleuren die de bronnen voor zijn kaart aanduidden: zwart voor de kuststroken gekopieerd van de Britse hydrografische expert Horsburgh, blauw, groen en rood volgens opnames van respectievelijk de hydrografen Edeling, Friese en Baars in de jaren 1830. De afbeelding van het landreliëf op de kaarten van de Indische wateren volgde een onafhankelijke koers, en werd niet beïnvloed door Europese praktijken. Het reliëf werd eerst weergegeven door schrapjes, die alleen enkele opvallende bergtoppen in het binnenland of kustkenmerken weergaven, en in de jaren 1860 werd dit veranderd voor een beleid om alle bergen af te beelden die men vanuit zee kon zien, met witte toppen of randlijnen. De niet zichtbare gebieden werden wit gelaten, en dit gaf het aanzien van immense witte plateaus in het binnenland, totaal onverenigbaar met de werkelijkheid. Later, in de jaren 1880, toen meer informatie van topografische kaarten beschikbaar kwam, werd het reliëf in het binnenland gedetailleerder en nauwkeuriger weergegeven, hoewel de reliëfschrapjes dan de neiging kregen om te dominant te worden. In de jaren 1890 werd dit teruggedraaid en keerden de tekenaars terug naar het oorspron kelijke beleid om alleen die toppen weer te geven die voor de navigatie werden gebruikt. Een aantal bladen toont een integratie van kaarten en kustgezichten. Die laatste konden echte kunstwerkjes zijn, met dramatische vulkaankegels die boven de kustlijnen uit torenden (zie figuur 9). Sommige van deze kustgezichten waren afgeleid van door mari neofficieren vervaardigde aquarellen. Tegen het einde van de eeuw werden kustgezichten niet meer op de kaarten verwerkt, maar samen afgedrukt als bijlagen bij de 5 delen van de 'Zeemansgids voor den Oost-Indischen archipel' (1899-1908). De combinatie van de zwart-witkaarten met een ondersteunende tint voor de landgebieden, toegepast vanaf de jaren 1840, toen de Bataviase lithografen de relevante arceringstechnieken onder de knie hadden gekregen, verbeterde de leesbaarheid aanzienlijk. Eerst werd grijs gebruikt voor de landgebieden, later werd het vervangen door een gele tint. Slechts een paar Nederlandse namen komen voor op de zeekaarten, Maleise namen hebben de overhand, hoewel niet altijd in de juiste spelling. Verkeerd gespelde namen zoals Bantam, Ceram of Grissee in plaats van Banten, Seran en Gresik werden door de Nederlanders in hun verkeerde vorm gecodificeerd. Van tijd tot tijd ondernam de regering spellingsacties en schreef ze een meer correcte weergave van inheemse namen voor, maar deze acties werden slechts halfslachtig gesteund door ambtenaren en geridiculiseerd in de Nederlandstalige kranten in de kolonie. Op de kaarten kunnen de namen dus in de loop van de tijd variëren, volgens opeenvolgende richtlijnen van de overheid: Makassar op het eiland Celebes werd bijvoorbeeld gespeld als Mankasar (1860), Mangkasar (1883), Makasser 1901; Poelau Way (1875), een eiland ten noor den van Sumatra, werd later weergegeven als Weh (1896) en Wè (1912); Analaboe (1875) aan de westkust van Sumatra werd later gespeld Figuur 9. Benedendeel van de zeekaart Noordkust Java - Reede Tegal, in 1887 uitgegeven in Batavia, met een kustgezicht op de vulkaan de Slamat. De grondgebruiksstrook langs de kust was gebaseerd op de Residentiekaart van Java 1:100 000. Nationaal Archief 4 MIKO1301. nFEDE TEC AI,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Geo-Info | 2021 | | pagina 23