De diverse Nederlandse waddentochten verschillen echter in moeilijkheid
Dit is te wijten aan verschillende factorens
1. De lengte, de hoogteligging en het verloop van het wanti.j In het alge-
meen kan men zeggen hoe langer het wantijdes te moeilijker de tocht
Niet alleen meer kilometers moeten worden afgelegd, maar vooral is er
meer tijd nodig. Deze tijd moet worden gezocht in de uren voor en na het
tijdstip van laagwater. Het eigenlijke laagwater, de kentering tussen eb
en vloed, duurt maar enkele minuten. Waddentochten beginnen dan ook 3 tot
5 uur voor laagwater. Het gehele wad is dan nog met water bedekt. Ook de
hoogteligging van het wantij kan stark uiteenlopen. Er komen laagten in
voor (o.a. het kustdal, een laagte die zieh längs de hele Groninger en
Friese kust uitstrekt in de lengterichting van het waddengebiedmaar ook
h'oge banken die nauwelijks met water bedekt worden. Het verloop van het
waritij varieert van rech'tlijnig (o.a. naar Rottumeroog en Engelsmanplaat
tot zeer kr onkelig.
2* Da. gsti.iverschillen. Vanaf Den Helder naar Delfzijl neemt het verschil tus
sen gemiddeld hoog- en laagwater toe van 1.34 m tot 2.74 m., omdat de ebduur
veel langer, is dan. de vloedduur. Bij springtij, eenmaal per 14 dagen, löopt
een aantal vloeden hoger op dan normaal springvloedterwijl de ebben la-
ger wegvloeien (spring'eb). Dit heeft dus tot gevolg dat het wad droger valt
dan normaal, maar dat de opkomende vloed sneller is.
3De bodemgesteldheid Do bodemgesteldheid van het wad, in het bijzonder die
van het wantijis van' groot belang. Deze kan varieeren van zeer week slib
tot keihard zandZand is verreweg overheersend (80/£-90/£). In de oostelijke
wadden komt echter nogal wat slib voor, vooral aan de uiteinden van de geu-
lenstelsels an längs de kust van Friesland en Groningen (kustdal). De slib
varieert van "kleverig aan de voeten" tot "wäre kleiterreur"soms bot aan
het middel
Het slib dat zieh in zwevende toestand in het water bevindt, wordt tijdens
Perioden van rüstig weer afgezet op 'het wad. Een hevige storm kan daarente-
gen het slib Weer loswoelen en afvoeren. Brede en diepe slibvelden zijn ob-
stakels voor de wadloper, die behalve veel energie ook tijd kosten.
4. Windrichting; en windkracht. De^ w'ind oefent grote invloed uit op de wa-ter-
hoogten op het wad. Sterke westenwinden drijven het water bij vloed hoog
op en verhinderen het bij eb normaal wag te strömen. Winden tussen noord-
oost en zuid hebben verlaagde waterstanden in de Waddenzee ten gevolge
5. Het.zieht. Bij noordewind kan het zieht op het wad enkele tientallen kilo
meters bedragen. Tochten bij siecht zieht vragen zeer veel van het prienta-
tievermogen van de wadloper. Bij mist is het waddengebied zeer gavaarlijk,
vooral bij de zeedamp, een snel aankomende wölk van dikke nevel.
temperatuur en hetaargatij da speien uiteraard een belangrijke en begrij-
peli jkeu rol
Zeer belangrijk voor het slagen van iedere waddentocht is een uitstekend route-
ontwerp en een goede uitrusting. Deze laatste bestaat in de eerste plaats uit
een vloeistof-vizierkoinpas om de routes te lopen en peilingen te verrichten
tijdens verkenningstochten en werkelijke overstekon. Naast dit kompas wordt
meegenomen een lichtstarke verrekijker, een waterdicht horloge, een starke
lantaarn en eventueel een kleine transistor radio voor het weerbericht. Een
waterdichte rubberzak gaat mae om al deze, voor het zeewater kwetsbare, in-
strumenten in geval van een'bvervloeding" veilig te kunnen opbergen. Voorts
worden maegedragen een kaartentas met de routekaart en een opgave van de koer-
sen en peilingen. Verder voedsel, drinkwator, verbanddoos, droge klaren, schoe-
nen, een stok en een rubberboot. AI deze bagagewelke kan oplopen tot zeker
20 kg, wordt in een grote rugzak meegenomen.
De kleding tijdens de tocht bestaat uits körte broek, trui, winddicht jack,
kniekousen en hoge gymnastiekschoenen
8 - 9