van de mens binnen de wereldruimte te kunnen bepalen moest de filosoof in de eerste plaats vaststellen waar de mens en de aarde zieh bevonden. Deze vraag naar de plaats, de vorm en de afmetingen van de aarde vormde de aanleiding tot de beoefening van een astronomisch-wiskundige geografie (het vaststellen van de vorm der aarde, het meten van de meridiaanboog e.d. Nadat men zieh een beeld gevormd had van de aarde als geheel, ontstond langzamerhand de behoefte aan een beschrijving en bestudering van de aarde zelf d.w.z. het aardoppervlak. Vooral de Grieken kwamen, als zeevarend v°lk, voortdurend in contact met andere Volkeren en landstreken en hebben hierdoor veel bijgedragen tot het vergaren van kennis van het aardopper vlak. Uitvoerige beschrijvingen van landen en Volkeren uit de toenmalig bekende wereld zijn ons o.m. bekend van de Griekse "wereldreiziger HERODOTUS (484-408 v.Chr.). Nadien is mede door de tochten van ALEXANDER DE GROTE de kennis van grote delen van de aarde (Perziö, India) aan- zienlijk uitgebreid. De feitelijke grondlegger van de geografie is de Griekse geleerde ERATOSTHENES (276-196 v.Chr.). In zijn werk "Geographica" worden vele onderwerpen aan de orde gesteld: vorm en afmeting van de aarde, verhouding tussen land en zee, zeestromingen, beschrijving van landen en volken. De belangrijkste en meest uitvoerige geografische bron uit de Oudheid vormt het werk van STRABO (66-24 v.Chr.), waarin naast de informatie uit tal- rijke griekse bronnen grote hoeveelheden kennis, door de Romeinen bij hun vele krijgstochten opgedaan, verwerkt zijn. De ontwikkeling van de wetenschappelijke geografie wordt voorlopig afgesloten (voor de körnende 15 eeuwen!door de bekende geograaf-geodeet- kartograaf PT0LEP.1AIUS (ca 150 n.Chr.). De ontwikkeling van de geografie tot een moderne wetenschap Gedurende vele eeuwen heeft de beoefening van de geografie zieh niet verheven boven het Stadium van beschrijven en classificeren van de verschijnselenHet zoeken naar verklaringen van de waargenomen gegevens richtte zieh vrijwel uitsluitend op de afzonderlijke feiten en verschijn- selen, terwijl men zieh de onderlinge samenhang of het genetisch verband der verschijnselen nog niet realiseerde. De practische toepassing van de geografie lag vooral op het terrein van de kartografie t.b.v. de zee- vaart (navigatie). Het studie-object van de geografie bleef voorlopig de beschrijving van de totaliteit der verschijnselen op aarde. Een afgeronde behandeling van deze eenheidsgeografie vinden we in het werk van VARENIUS "Geographia generalis (Amsterdam 1650)De beschrijving en verklaring van de feiten, die hij had waargenomen, zijn gebaseerd op enkele filosofische grond- beginselen. Hier is dus nog geen sprake van moderne wetenschapsbeoefening,5 welke aanvangt met het onderzoek van de meest elementaire onderdelen en van hieruit tracht te komen tot het vaststellen van grondbeginselen of wetmatigheden Pas in de tweede helft van de 18e eeuw ontwikkelde zieh een systema tische, op moderne leest geschoeide bestudering van de geografische verschijnselenDe koloniale expansie, grote expedities en zeereizen brachten een schat van waarnemingen en gegevens aan, die niet meer op de oude methode vanuit enkele vooropgestelde prineipes verklaard konden worden, maar een diepgaand onderzoek naar hun oorzaak en samenhang vereisten. Door zijn systematische wijze van waarnemen, beschrijven en verklaren 17 - 16

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kaartbulletin | 1968 | | pagina 18