De door de lodingsloep afgelegde weg, bestaat uit een aantal ongeveer evenwijdige slagen loodrecht op
de helling van de zeebodem. Men legt deze weg op het sloepblad vast door van elke loding de plaats te
bepalen door middel van twee gelijktijdig genomen achterwaartse insnijdingen (snelliussen) met een Sex
tant op aan de wal gemarkeerde punten, waarvan de coördinaten (in het Nederlands rechthoekig coördinaten-
stelsel) bekend zijn. Deze insnijdingen geschieden met tussenpozen tot vijf minuten, afhankelijk van de snel-
heid van de sloep en de schaal waarop gekarteerd wordt. Men noteert het tijdstip dat de 'snellius' is geno
men in een opschrijfboek en geeft het tijdstip van de loding op de papierstrook van het echolood aan door
het indrukken van een contactknop. Op het sloepblad zijn deze plaatsen door een stip in de trek aangeduid,
waardoor de opnemer tevens een contröle heeft op zijn werk.
Om in gebieden met eb en vloed een juist beeld van de vorm van de zeebodem te verkrijgen herleidt men
alle diepten tot een hypothetisch wateroppervlak, dat van het gern iddeld laag laagwaterspring
(L. L. W. S.(5)Waar geen getijden optreden valt meestal het referentievlak samen met dat van de Topo-
grafische Dienst van dat land. In ons land ligt het zodanig diep, dat het aan getijden onderworpen zeeniveau
slechts zelden lager komt. Daardoor geven de diepten op de Nederlandse zeekaart bijna altijd een te ongun-
stig beeld van de werkelijkheid. Gedurende een hydrografische opneming zal de getijbeweging voortdurend
moeten worden geregistreerd, teneinde daaruit de correctie te vinden om de geregistreerde diepten te
9
kunnen herleiden t o t het voor dat gebied aangenomen reductievlak
De registratie van de getijbeweging in ondiep water, tot ongeveer 5 m, geschiedt door het verticaal op de
zeebodem plaatsen van een peilschaal, welke een decimeterverdeling heeft en gedurende de opneming om
het half uur wordt afgelezen. In dieper water maakt men gebruik van een bodempeilschaal, welke op de
bodem van de zee wordt neergelegd en op een strook papier de getijbeweging registreert aan de hand van de
druk van de kolom water, welke boven het instrument Staat. Ook wordt gebruik gemaakt van bestaande re-
gistrerende standaard peilschalen (standaard peilschri jver s) van de Rijkswater Staat.
Om eventuele wrakken of andere hinderlijke oneffenheden in de zeebodem met meer zekerheid te kunnen
opsporen wordt bij het loden ook gebruik gemaakt van SONAR; dit is een 'horizontaal echolood'Het appa-
raat geeft een echo van onregelmatigheden in het bodemverloop, niet onder, maar naast het schip.
Het gewone lodingwerk met sonar gecombineerd geeft geen zekerheid, dat alle ondiepten gevonden of de
minste diepten er boven met juistheid bekend zijn. De enige methode om tot die zekerheid te geraken is het
afdreggen van een der gelijk gebied.
In de Nederlandse kustwateren heeft tot de tweede wereldoorlog nimmer de behoefte aan dregwerk bestaan.
Door de vele gezonken schepen in dit druk bevaren zeegebied is het sindsdien nodig geworden de minste
diepten boven vele wrakken nauwkeurig te meten. Sedert 1946 geschiedt zulks door afdreggen; het dregtuig
daarvoor bestaat uit een staaldraad, bodemlijn genoemd, en uit boeien met bailast. Deze laatste hebben
ten doel de bodemlijn op een bepaalde constante diepte te houden. De dreg wordt door dregboten gesleept.
Het 'pikken' van de dreg geeft aanwijzing voor het bestaan van een ondiepte (hetzij een wrak of grote zwerf-
stenen, zoals meestal op onze kust; hetzij, zoals bij de hydrografische opneming van de Oostindische Ar
chipel, meestal een koraalrif); de volgboot bepaalt daarop plaats en het minste water, waarna de bodemlijn
minder diep afgesteld, over de ondiepte wordt gesleept. Pikt ze niet, dan is de minste diepte met zekerheid
bekend.
Op de zeekaart worden de afgedregde gebieden omgeven door een volle paarse lijn welke aan de dregzijde
paars gearceerd is. (zie kaart 1, de Toelichting 1962, blz. 24-26 of de Toelichting 1967, blz. 7).
Bovendien worden op de kaart het voorkomen van brekers (altijd aanwezige branding verder uit de kust),
permanente stroomnaden, draaikolken, visstokken en andere voor de zeeman van belang zijnde voorwerpen
20
KB 22